Geen aftrek meer voor verlies durfkapitaal
Belastingplichtigen met spaargeld of beleggingen betalen veelal belasting in box 3 van de inkomstenbelasting.
Deze belastingheffing is niet afhankelijk van de feitelijke inkomsten (rendementen) die voortkomen uit deze vermogensbestanddelen, maar wordt bepaald op basis van een forfaitair rendement van 4 procent over de waarde van de bezittingen minus de schulden op 1 januari van het belastingjaar. Over dit forfaitair rendement wordt 30 procent belasting betaald, zodat effectief een heffing van 1,2 procent over de waarde is verschuldigd.
Naast het heffingsvrije vermogen (in 2011: 20.785 euro per persoon, 41.570 euro voor fiscale partners) heeft de wetgever in de wet een aantal vermogensbestanddelen genoemd waarover een belastingplichtige geen belasting hoeft te betalen. Dit zijn over het algemeen vermogensbestanddelen waarvan de wetgever heeft gezegd dat ze een belangrijke bijdrage leveren aan het maatschappelijk leven en daarom zijn vrijgesteld. Een goed voorbeeld hiervan is de regeling voor beleggingen in durfkapitaal, de zogenaamde tanteagaathregeling.
Vaak wordt bij beleggen gedacht aan het houden van aandelen in grote beursgenoteerde ondernemingen. Bij beleggingen in durfkapitaal is dit anders. Het gaat bij durfkapitaal om het beleggen in of geld uitlenen aan startende ondernemers. Veelal komen dergelijke verstrekkingen van geld voort uit een vertrouwensrelatie met een startende ondernemer. Er is dan sprake van ”direct durfkapitaal”.
Het is echter ook mogelijk om via een speciaal daarvoor opgezet fonds te beleggen in startende ondernemingen. Dit zijn dan beleggingen in ”indirect durfkapitaal”. Een aantal banken heeft speciale producten voor deze vorm van beleggen. Behalve deze vorm van geld verstrekken, kunnen ook beleggingen in cultuurfondsen en cultuurprojecten (aangewezen door de Belastingdienst respectievelijk het ministerie van Onderwijs) worden vrijgesteld als durfkapitaal.
Als een belastingplichtige een bedrag aan een startende ondernemer –die bijvoorbeeld een eenmanszaak gaat uitoefenen– wil uitlenen, heeft hij onder bepaalde voorwaarden recht op een vrijstelling. Deze vrijstelling is maximaal 55.476 euro (bedrag 2011) per persoon (voor fiscale partners in totaal 10.952 euro). Per saldo betaalt een belastingplichtige door toepassing van deze vrijstelling minder inkomstenbelasting in box 3. Wel geldt er een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden.
Ten eerste moet er sprake zijn van een geldlening aan een startende ondernemer die een onderneming drijft als natuurlijke persoon, ofwel in de bv-vorm. Of iemand een startende ondernemer is, hangt af van het recht op de zelfstandigenaftrek.
Ten tweede mag de uitlener de verstrekte geldlening niet met vreemd vermogen financieren.
Ten derde moet de lening een geregistreerde achtergestelde lening zijn met een looptijd van minimaal acht jaren. De overeenkomst –dit hoeft geen notariële akte te zijn– moet in een openbaar register in de zin van de Registratiewet worden ingeschreven. Dit register wordt door het ministerie van Financiën bijgehouden.
Ten vierde moet in de leningsovereenkomst zijn opgenomen dat de lening dient ter financiering van bestanddelen die tot het verplichte ondernemingsvermogen van de startende ondernemer behoren.
Ten vijfde moet de geldlening minimaal 2269 euro zijn.
Indien aan alle voorwaarden wordt voldaan, kan de belastingplichtige een fiscaal voordeel behalen. Dit voordeel bestond lange tijd niet alleen uit de vrijstelling in box 3. Belastingplichtigen die beleggingen hadden in direct durfkapitaal konden tot voor kort een extra heffingskorting claimen van 1,3 procent over het gemiddelde bedrag dat als durfkapitaal is vrijgesteld.
Verder konden belastingplichtigen die een verlies behaalden op direct durfkapitaal, dit verlies in bepaalde gevallen –bijvoorbeeld bij kwijtschelding van een achtergestelde lening door faillissement van de startende ondernemer– in mindering brengen op het inkomen in box 1 van de inkomstenbelasting (inkomen uit werk en woning). Dit kon tot en met belastingjaar 2010 tot een bedrag van 46.984 euro per beginnende ondernemer. Om een verlies in mindering te mogen brengen diende bij de Belastingdienst een verzoek te worden ingediend. Dit kon alleen bij verliezen die waren behaald binnen acht jaren na verstrekken van de geldlening.
Per 1 januari 2011 is de tanteagaathregeling versoberd. Naast de vrijstelling in box 3 van de inkomstenbelasting heeft een belastingplichtige die belegt in durfkapitaal geen recht meer op de extra heffingskorting. De regeling waarbij verliezen op durfkapitaal in mindering gebracht mogen worden op het inkomen van de belastingplichtige in box 1 van de inkomstenbelasting is ook komen te vervallen. Vorige week heeft de staatssecretaris van Financiën, Weekers, bekendgemaakt dat de ‘oude’ regeling voor verliezen op durfkapitaal nog wel geldt voor verliezen op als direct durfkapitaal verstrekte geldleningen die vóór 1 januari 2011 zijn uitgegeven.
De auteur is werkzaam bij de belastingadviespraktijk van PwC. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl.