Gezondheid

DNA-test bepaalt noodzaak anti-D-prik

Zwangere vrouwen met een resusnegatieve bloedgroep krijgen standaard de zogenaamde anti-D-prik om te voorkomen dat ze antistoffen maken tegen een resuspositieve baby. Een nieuwe test, per 1 juli ingevoerd, kan van tevoren bepalen wie anti-D nodig heeft, en wie niet. Een jaarlijkse besparing van ruim 11.000 prikken.

Anca Boon
25 June 2011 10:56Gewijzigd op 14 November 2020 15:34

Tot nu toe kregen jaarlijks ruim 27.000 zwangeren met resusnegatief bloed voor de zekerheid een resusprik. Met de nieuwe test kunnen laboranten echter al tijdens de zwangerschap vaststellen of het kind resuspositief of -negatief is. „Gemiddeld 40 procent van de kinderen is negatief. In dat geval is de resusprik niet nodig”, aldus dr. Ellen van der Schoot, hoogleraar experimentele immunohematologie aan de Universiteit van Amsterdam en onderzoeker bij bloedbank Sanquin.

De resusfactor is een eiwit op het oppervlak van rode bloedcellen, legt Van der Schoot uit. Mensen mét de factor zijn resuspositief. Mensen zonder het eiwit zijn resusnegatief. Het bepaalt, samen met andere kenmerken, welke bloedgroep iemand heeft. Een aantal van die structuren op het oppervlak van de rode bloedcellen is welbekend: A, B, AB of –als ze ontbreken– O.

Als een resusnegatieve vrouw zwanger is van een positief kind, bestaat het risico dat ze afweerstoffen maakt tegen het bloed van het kind wanneer beide bloedtypen met elkaar in aanraking komen. Soms gebeurt dat al tijdens de zwangerschap. Meestal echter ontstaat een afweerreactie tegen de resusfactor pas na de bevalling, wanneer er bij de geboorte bloedcellen van het kind in de bloedbaan van de moeder terecht zijn gekomen.

De anti-D-prik moet zo’n afweerreactie voorkomen (zie kader). Hoe het middel precies werkt, is voor wetenschappers nog onduidelijk, vertelt Van der Schoot. „We weten dat het werkt, maar we weten niet goed waarom.” Het vermoeden is dat binding van de antistoffen in de prik aan het resuspositieve eiwit op rode bloedcellen ervoor zorgt dat de cellen snel worden afgebroken. Zo voorkomen ze dat de factor het afweersysteem van de moeder activeert.

Wordt de vrouw niet behandeld, dan kan een afweerreactie grote problemen veroorzaken wanneer ze voor de tweede keer zwanger raakt van een resuspositief kind. Via de placenta kunnen de antistoffen namelijk in de foetus terechtkomen en de rode bloedcellen van de baby afbreken. „Door bloedarmoede kan het kind ernstig ziek worden en in een uiterst geval zelfs overlijden”, weet Van der Schoot.

In zo’n situatie worden zwangeren in Nederland doorverwezen naar het LUMC in Leiden. „De ernst van de bloedarmoede kan daar met een echo worden vastgesteld, door te kijken naar de stroomsnelheid van het bloed. In geval van nood is bloedtransfusie in de baarmoeder mogelijk. Dat is wel een gevaarlijke procedure”, zegt de onderzoekster.

Het komt ook voor dat de baby tijdens de zwangerschap weinig problemen ondervindt van de afweerreactie, maar dat er na de geboorte problemen ontstaan door de snelle afbraak van rode bloedcellen. „Daarbij komt de afvalstof bilirubine vrij. Tijdens de zwangerschap wordt die opgeruimd door de lever van de moeder. Na de bevalling moet het kind het echter zelf doen, maar de lever kan dit nog niet aan.”

Het gevolg is dat het kind geel wordt. Te veel bilirubine in het bloed is schadelijk voor de baby. Het kan de hersenen aantasten en ertoe leiden dat het kind spastisch wordt, veelal bij een normale intelligentie. „Met de huidige medische zorg hoeft dat niet te gebeuren. Als het kind geel wordt, kan het worden blootgesteld aan uv-licht. Wisseltherapie is ook mogelijk, waarbij bloed van het kind wordt vervangen door bloed van een resusnegatieve donor waarvan de bloedcellen niet worden afgebroken.”

Met de nieuwe test zal Sanquin, dat de landelijke screening in opdracht van het RIVM uitvoert, vanaf 1 juli de resusfactor van het kind bepalen aan de hand van een buisje bloed dat rond de 27e week van de zwangerschap wordt afgenomen bij de moeder. Haar bloed bevat namelijk een heel klein beetje DNA van de foetus. „Het DNA komt vrij uit placentacellen. De bovenste laag schilfert, net als de huid, steeds een beetje af”, legt Van der Schoot uit. Het foetaal DNA is in het lichaam van de moeder maar een kort leven beschoren, want de lever breekt het af. Maar het kleine beetje DNA dat steeds aanwezig is, kan met gevoelige apparatuur worden geanalyseerd en onderzoekers kunnen daarmee vaststellen of de baby positief of negatief is voor de resusfactor.

Uit een studie van Sanquin onder 2500 vrouwen bleek dat de test betrouwbaar is, vertelt Van der Schoot. „In 99,4 procent van de gevallen kwam de uitslag overeen met een bloedmonster van navelstrengbloed dat na de geboorte werd afgenomen.”

Voor de zekerheid vergelijkt de bloedbank het komende jaar de resultaten van de DNA-test nog met de labuitslagen van navelstrengbloed. Als blijkt dat de DNA-test in alle gevallen aantoont dat een kind resuspositief is –en de moeder dus een anti-D-prik moet krijgen–, is deze dubbelcheck niet meer nodig, stelt Van der Schoot.

Blijkt de uitslag soms vals-negatief, dan zal analyse van het navelstreng nodig blijven wanneer de DNA-test negatief is. „Je wilt geen resuspositieve kinderen missen, met risico dat de moeder antistoffen aanmaakt.”

www.sanquin.nl/moederenkind


Afweerstoffen van donoren

De anti-D-prik wordt gemaakt uit plasma van vrouwen –en een enkele man– die antistoffen tegen de resusfactor in hun bloed hebben. De donoren geven daarvoor gemiddeld zeven keer per jaar plasma af bij de bloedbank. Sanquin zuivert hieruit de antistoffen en verwerkt ze tot het middel RheDQuin, de anti-D-prik.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer