Vetorecht blijft bij EU-buitenlandbeleid
In de grondwet van de Europese Unie zal worden vastgehouden aan het vetorecht voor elk van de lidstaten bij onderwerpen op het terrein van de buitenlandse politiek.
De 105 leden tellende conventie probeert zaterdag de laatste hand te leggen aan het ontwerp voor een gemeenschappelijke constitutie. Voorzitter Giscard d’Estaing zal het resultaat van bijna zestien maanden overleg volgende week vrijdag in het Griekse Thessaloniki overhandigen aan de regeringsleiders.
Met name de vertegenwoordigers van het Europees Parlement in de conventie dringen aan op de mogelijkheid om bij het buitenlands beleid meer zaken via een meerderheid te regelen. Ook Nederland pleit daar voor. Vooral de Britten voelen er echter niets voor het vereiste van unanimiteit af te schaffen. Hun verzet is zo sterk dat zij in feite een blokkade opwerpen voor wijzigingen op dit punt.
Donderdag werd er in Brussel nog volop onderhandeld over de uiteindelijke tekst van het concept. Giscard d’Estaing sprak van „een zeer coöperatieve sfeer” onder conventieleden.
Een heikele kwestie betreft de invulling van het begrip gekwalificeerde meerderheid. Achttien van de huidige en nog toe te treden EU-naties hebben een brief ondertekend waarin zij aandringen op handhaving van de verdeling van het stemmengewicht zoals vastgelegd in het Verdrag van Nice. Spanje, dat in dat systeem gelet op de omvang van zijn bevolking bevoordeeld wordt, laat weten dat het in de beraadslagingen tussen de regeringen over de grondwet, die in het najaar starten, zich zal verzetten tegen een andere telmethode.
De conventie beveelt als criterium aan dat een voorstel is aanvaard als het de goedkeuring krijgt van een meerderheid van het aantal lidstaten, waarbij de bevolking van die groep landen minimaal 60 procent van de totale hoeveelheid EU-burgers dient te omvatten.