Joods leven in Irak: van één en al genot naar verschrikking
BAGDAD – De Amerikaanse stad New York wordt wel eens gekscherend de verborgen hoofdstad van Israël genoemd vanwege het relatief hoge aantal Joodse inwoners. Weinigen zullen echter vermoeden dat vóór de Tweede Wereldoorlog de Iraakse hoofdstad Bagdad waarschijnlijk de meest Joodse stad ter wereld was.
De Britse mandaatsmacht in Irak publiceerde oktober 1921 de officiële cijfers qua bevolkingssamenstelling van Bagdad. De stad telde in dat jaar 202.200 inwoners, van wie er 80.000 Joods waren, oftewel zo’n 40 procent van de bevolking. Tot het voor de Iraakse Joden desastreuze jaar 1948 woonden er dus meer Joden in Bagdad dan in Jeruzalem.
Wie op de talloze sites en weblogs op internet de verhalen leest van Joodse vluchtelingen uit Irak wordt vaak verrast door de teneur ervan. Geen geweeklaag, maar een vol heimwee omkijken naar de jaren 20. Het leven in Irak, en met name in de hoofdstad Bagdad, was volgens de vluchtelingen prachtig. De Joden vormden in Bagdad de ontwikkelde middenklasse en „er heerste een gevoel dat Bagdad eigenlijk een Joodse stad was.”
Tien jaar later is het maatschappelijke klimaat er totaal veranderd. Het pan-Arabische nationalisme had zijn intrede gedaan, en zeker in Irak betekent dat gedweep met de nazi-ideologie. In 1933 vindt er in het noorden van Irak een massaslachting plaats onder christelijke Assyriërs die een vorm van autonomie zochten.
Deze tragische wending voltrok zich in twee fasen. In de eerste fase –na 1930– begint als gevolg van de venijnige nazipropaganda het antisemitisme hoogtij te vieren onder grote lagen van de Iraakse bevolking. Dit vertaalt zich vanaf 1936 in regelmatig terugkerende plunderingen van Joodse bezittingen en zelfs in een regelrechte pogrom. De Iraakse overheid ziet er echter op toe de wet te handhaven: plunderaars worden gestraft en Joodse slachtoffers ontvangen een financiële vergoeding.
Dit verandert echter in de tweede fase na 1948, als antisemitisme regeringsbeleid wordt. De grenzen tussen het gepeupel op straat, dat om ”Jodenbloed” schreeuwt, én het domein van wet en justitie vervagen. De wet beschermt dan de overtreders en justitie veroordeelt de slachtoffers.
Met het uitroepen van de staat Israël in 1948 verandert de situatie dramatisch. De Arabische staten vallen Israël aan en ook Irak zendt legereenheden. De Joodse gemeenschap in Irak wordt onmiddellijk gestraft. De bewegingsvrijheid van Joden wordt sterk aan banden gelegd en ze mogen Irak niet verlaten. Bovendien worden de Iraakse Joden gedwongen om geld te doneren aan het Irakese leger, dat Israël aanvalt. Vermogende Joden worden willekeurig gearresteerd wegens ”zionisme”, dat dan strafbaar is gesteld in Irak. Deze situatie verergert nog na de nederlaag van de Arabische legers. Alle frustratie en woede van de Iraakse straat jegens Israël richt zich tegen de Joodse gemeenschap in Irak zelf.
In 1949 vindt een gebeurtenis plaats die nadere studie door historici vraagt. In dat jaar treedt in Irak Nuri al-Said aan als minister-president en die wil zich graag presenteren als kampioen van de Palestijnen. In 1950 slagen de Britten erin een geheim akkoord te sluiten tussen Irak en Israël. Dit behelst twee belangrijke paragrafen.
Ten eerste kunnen Iraakse Joden een paspoort krijgen om naar Israël te reizen, op voorwaarde dat ze afstand deden van hun Iraakse nationaliteit. Uiteindelijk zullen 130.000 Iraakse Joden zich laten registreren om het land te verlaten. Dit aantal van 130.000 staat ongeveer gelijk aan het aantal Palestijnen dat na 1948 binnen de toenmalige grenzen van Israël is blijven wonen. Hier doet de tweede paragraaf van het geheime akkoord tussen Israël en Irak zijn intrede: er zou een „volkerenruil” plaatsvinden. Zo’n 130.000 Iraakse Joden zullen worden overgevlogen naar Israël en evenzoveel Palestijnen zullen worden ondergebracht in Irak.
Vanaf mei 1951 gaat operatie ”Ezra en Nehemiah” van start. Het zal de grootste reddingsoperatie uit de geschiedenis worden. Zo’n 130.000 Joden worden met vliegtuigen naar Cyprus en Iran vervoerd, vanwaar ze vervolgens worden overgevlogen naar Israël. Overigens wordt de tweede bepaling van de overeenkomst, de huisvesting van 130.000 Palestijnen in Irak, nooit verwezenlijkt.
Na het slagen van operatie ”Ezra en Nehemiah” telt de Joodse gemeenschap in Irak minder dan 10.000 leden. Deze kleine gemeenschap zal nog tijden van verschrikking tegemoet gaan. Zoals na de door de Arabieren verloren oorlog van 1967, als alle haat zich opnieuw projecteert op de eigen Joodse gemeenschap. Het is reden voor de nog resterende leden van de Joodse gemeenschap in Irak om ook hun koffers te pakken. Anno 2011 wordt hun aantal op minder dan 100 geschat. In Irak weent Rachel nog steeds om haar verloren kinderen van weleer.
Dit is het tweede artikel in een serie van drie over de Joodse gemeenschap in de Arabische wereld.