Pakistan na de dood van Bin Laden
Hebben de VS de strijd tegen al-Qaida gewonnen, nu Bin Laden dood is? In Pakistan lijkt het tegendeel het geval. Het toch al felle antiamerikanisme is door de militaire actie nog heftiger geworden. En radicale moslims spinnen daar optimaal garen bij.
Pakistan zit ingewikkeld in elkaar. Wie zich afvraagt of het wist dat Osama bin Laden binnen zijn grenzen verbleef, moet eerst aangeven over wélk Pakistan hij het wil hebben. Want als een typische zwakke staat kent dit land verschillende staatjes binnen de staat. Naast een machteloze burgerregering staat een sterk en trots leger en ook nog eens enkele nogal eigenzinnige geheime diensten, waaronder de ISI, die al tientallen jaren hun eigen koers varen.
De Pakistaanse diplomaat Mansoor Ijaz is ervan overtuigd dat de Pakistaanse geheime dienst ISI „exact” op de hoogte was van Bin Ladens verblijf in Abottabad. Hij typeerde de dienst deze week als een „waakzame babysitter” die de al-Qaidaleider in de gaten hield zolang de vergoedingen voor dat babysitten bleven binnenstromen. Dat wil zeggen: zolang Pakistan door Amerika en het Westen goed werd betaald voor zijn meewerken aan de strijd tegen het terrorisme. Ijaz wil daarmee niet zeggen dat de burgerregering in Islamabad op de hoogte was. „Die weet immers slechts datgene wat de ISI wil dat ze mág weten.”
Geheel in lijn met Ijaz’ analyse noemt dr. Frazana Shaikh van de Britse denktank Chatham House Bin Laden een „lucratieve troef” in handen van de Pakistaanse regering. Een troef waarmee ze een eindeloze stroom aan financiële en materiële hulp wist af te dwingen.
Volgens de Pakistaanse journalist Syed Sallem Shahzad (Asia Times) was de Pakistaanse regering „zonder twijfel” op de hoogte van wat de Amerikanen van plan waren. In die zin was er sprake van een gezamenlijke Pakistaans-Amerikaanse operatie. Wat de Pakistanen volgens hem niet wisten was dat het om Bin Laden ging.
Amerikaans complot
Dat eigenmachtige optreden van de geheime dienst binnen de Pakistaanse staat is vooral daarom zorgwekkend omdat diverse leiders binnen de dienst er radicaalislamitische en fel antiwesterse opvattingen op na houden. Opvattingen die akelig verwant zijn aan de ideeën van al-Qaida. Een voorbeeld is de voormalige chef van de dienst Hamid Gul, actief van 1987 tot 1989, maar als gepensioneerde regelmatig in talkshows op tv te zien.
Volgens Andrew McGregor, terrorismekenner bij de Amerikaanse Jamestown Foundation, geldt Gul als de verpersoonlijking van de pro-islamitische en anti-Amerikaanse sentimenten binnen de Pakistaanse strijdkrachten en de geheime dienst. Zijn naam dook geregeld op in talloze WikiLeaksdocumenten, en die verraadden nauwe banden met de taliban en al-Qaida. Gul bazuint nog altijd rond dat de aanvallen op de Twin Towers in New York op ”nine-eleven” een Amerikaans complot waren, bedoeld om „grondstoffenrijke moslimlanden” te kunnen binnenvallen.
Wat in het Westen nog te veel wordt onderschat, zijn de anti-Amerikaanse sentimenten onder een groot deel van de Pakistaanse bevolking. Dat verklaart ook voor een deel de halfslachtige steun van Pakistan aan het Westen. Iemand die hierop alle nadruk legt, is de Britse Pakistankenner dr. Anatol Lieven in zijn boek ”Pakistan. A Hard Country” (Penguin, 2011). Zo wijst hij erop dat de meeste Pakistanen de strijd van de Afghaanse taliban zien als een legitieme oorlog tegen buitenlandse bezetters, en dan vooral tegen de Amerikanen.
Desondanks kwam Pakistan na de aanslagen van 11 september 2001 onder zware Amerikaanse druk te staan om zich tegen die Afghaanse taliban en tegen al-Qaida te keren. De Amerikanen dreigden „Pakistan in het stenen tijdperk terug te bombarderen”, als ze niet mee zou doen. Belangrijker was wellicht de financiële steun die het straatarme Pakistan ontving voor zijn bijdrage. Het Pakistaanse leger is daar een stuk rijker door geworden; maar niet populairder. Lieven spreekt zelfs van ernstige demoralisering van de manschappen door hun steun aan de Amerikanen. Door de bevolking worden ze geminacht om hun „slaafse ondergeschiktheid” aan Washington. Als reactie dreigen delen van het leger te radicaliseren, verbrokkelt de eenheid en verslapt de speekwoordelijke discipline binnen het leger. Lieven ziet deze dreigende desintegratie van de Pakistaanse strijdkrachten pas echt als een zege voor de islamitische terreur, omdat vooralsnog het leger het enige Pakistaanse bolwerk tegen die terreur is.
Niet verder vernederen
Lieven heeft daarom een ernstig advies aan de Amerikaanse bondgenoot: laat de druk op Islamabad om mee te werken niet te groot worden, zodat de Pakistaanse regering en het leger ten aanschouwen van de bevolking niet verder vernederd worden.
Waar volgens hem de grens ligt? Lieven weet het precies, en zijn opmerkingen zijn veelzeggend in het licht van wat er zondag in Abottabad plaatsvond. „De gevaarlijkste momenten tijdens mijn bezoeken aan Pakistan na 11 september 2001 waren toen Amerikaanse troepen vanuit Afghanistan het grondgebied van Pakistan binnendrongen om daar taliban- en al-Qaidabases aan te vallen.” Pakistaanse officieren vertelden hem dat zulke acties vernederend zijn voor zowel het leger zelf als voor de Pakistaanse bevolking, waardoor de toch al breed gedragen antiwesterse sentimenten tot een kookpunt kunnen toenemen.
De Pakistaanse weerzin tegen de oorlog in Afghanistan en in het Pakistaanse grensgebied (waar de Afghaanse taliban zich plegen schuil te houden) heeft ook een zakelijk strategische kant. Om te voorkomen dat India zijn invloed in Afghanistan vergroot, waardoor Pakistan omsingeld zou raken door deze aartsrivaal, wil Islamabad koste wat kost nauwe banden blijven onderhouden met de Afghaanse taliban.
Dat tot dusver steeds is gesproken over de Afgháánse taliban heeft zo zijn reden. Sinds 2004 is er ook een Pakistaanse taliban actief. Het is een verzamelnaam voor tal van jihadgroepen, waarvan sommige nauwe banden onderhouden met al-Qaida, en allemaal hebben ze hun basis in het westelijke grensgebied met Afghanistan.
Het zijn deze Pakistaanse taliban die door Islamabad worden gezien als een reële bedreiging voor Pakistan omdat deze groepen er een islamitisch-revolutionaire agenda op na houden. Veel Pakistanen zijn er daarom van overtuigd dat India achter de opkomst van deze Pakistaanse taliban zit. De al eerder genoemde Gul ziet er zelfs de hand van de Israëlische geheime dienst Mossad in.
Overigens zijn deze jihadgroepen behoorlijk geholpen door de overstromingen van vorig jaar zomer. Of zoals een politicus het formuleerde: „Allah heeft de jihadgroepen goed geholpen door voor die watersnood te zorgen. Daardoor is de strijd tegen het terrorisme zo goed als tot stilstand gekomen en kunnen de terroristen zichzelf herbewapenen.”
Isolement
Het zijn deze Pakistaanse taliban die de dood van Bin Laden zullen aangrijpen om met nóg meer vuur de Pakistaanse troepen en de burgerregering te bestoken, daarbij geholpen door de algehele volkswoede over de Amerikaanse „ontheiliging” van Pakistaans grondgebied.
Juist in deze penibele situatie loopt Pakistan het gevaar in een internationaal isolement te komen, zo waarschuwt de eerder geciteerde Pakistankenner Frazana Shaikh van Chatham House. De reden is dat het land „is ontmaskerd” als volstrekt ontrouwe bondgenoot, die de vele miljoenen aan steun niet waard is. En inderdaad, aldus Shaikh, Pakistan heeft met de dood van Bin Laden een waardevolle troef verloren, maar dat wil nog niet zeggen dat het geen sleutelrol meer speelt in de strijd tegen de taliban en al-Qaida. Bovendien zou het volgens haar „een ramp” voor het straatarme en chaotische land zijn als het nu alleen zou worden gelaten.
Anatol Lieven hamert in zijn boek op de paradox dat Amerika’s strijd tegen het terrorisme de radicale islam in Pakistan juist extra vitaliteit en aanhang heeft gegeven vanwege oplevend antiamerikanisme onder de bevolking. Dat gaat zelfs zover dat de Pakistaanse staat eronder dreigt te bezwijken.
Of Washington na het liquideren van zo’n vette vis als Bin Laden dit contraproductieve effect van zijn militaire acties beseft, valt vooralsnog te betwijfelen.