Kerk & religie

Beroepingswerk brengt onrust met zich mee

Het beroepingswerk brengt altijd weer een zware tijd mee voor degene die beroepen wordt en voor de gemeente die beroept. Als het een ‘zittende’ predikant betreft (vreemde uitdrukking overigens, want een predikant ‘staat’) wordt als het goed is in beide gemeente ernstig gebeden. In de ene gemeente of de beroepen dominee mag komen, in de andere of hij vooral nog een poosje mag blijven.

J. Mastenbroek
2 May 2011 09:46Gewijzigd op 14 November 2020 14:46
Predikantenbord. Foto RD, Henk Visscher
Predikantenbord. Foto RD, Henk Visscher

Er kan onrust ontstaan, twijfel, onzekerheid. „Bij mist niet uitvaren”, zei een predikant die, afkomstig uit een vissersplaats, wist wat dat betekende. Soms is een beroep een bevestiging van wat geloofd wordt. Als een predikant van ’s hemelswege op een gemeente wordt gewezen, zal uitzien naar een beroep niet ontbreken. Dat dit soms door een weg van onmogelijkheid gaat, is bekend. Er zijn voorbeelden van predikanten die wisten waarheen de wolkkolom wees, terwijl een ander werd beroepen en de betrokken voorganger met zijn geloof ondersteboven ging. Dan wordt beroepingswerk beproevingswerk. In zulke gevallen moest de beroepene bedanken, zodat het beroep toch daar terechtkwam waar het moest zijn. Er zijn zelfs situaties bekend dat de ander die beroepen was, overleed waardoor er toch nog een beroep werd uitgebracht op degene die daarop wachtte en die gemeente op het hart gebonden kreeg.

Aannemen is wat, bedanken is ook heel wat. Er kunnen aanwijsbare omstandigheden zijn waardoor er licht valt op een beroep en men naar de mond des Heeren verreist. Ds. P. van der Bijl (1910-1985) diende elf gemeenten. Vijf christelijke gereformeerde, zes gereformeerde gemeenten. Rotterdam-Zuid was met 2300 zielen wel erg zwaar voor hem. Hij bad om een kleinere gemeente. Katwijk aan Zee beriep hem in 1967. In zijn afscheidspreek zei hij eerlijk: „Zo’n kleintje heb ik niet bedoeld, Heere!” Katwijk telde 160 (doop)leden…

Het is eeuwenlang niet anders geweest: de ene predikant diende decennialang een en dezelfde gemeente, de ander bleef kort. Ik denk aan ds. Theodorus van Schelluyne. Als proponent werd hij beroepen in, nota bene, Schelluinen. Hij bleef er tien maanden. Heemstede diende hij zes maanden langer. Daarna Zaltbommel, bijna elf jaar. Langer dan zijn voorganger Abr. Hellenbroek, die deze kudde nog geen acht maanden weidde. Zijn laatste gemeente was Amsterdam. Daar hield hij in de Westerkerk op 7 april 1765, exact vijftig jaar na zijn eerste intrede, een jubelpreek. Twaalf jaar later overleed hij, 83 jaar oud.

In deze in druk verschenen preek ontbrak een portret. „Ik konde, hoe sterk men ook daar opdrong, niet besluiten, myne afbeelding in prent te laten uitgaan.”

Men vergt me O Amstelvolk! Dat ik in prent verschyne

Maar is ’t wel raadzaam, dat ik my daar toe verkloek,

Die als een nagtkaars in de pyp brand en verdwyne,

En min der menschen lof dan Godts verschooning zoek?

Van Schelluyne eindigde zijn preek als volgt: „De Heere voleindige het voor zynen knegt! Zyne goedertierenheid is tog in eeuwigheit. Hy laat niet varen de werken Zyner handen.” Deze woorden zijn beter dan een portret…

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer