Geschiedenis

Pleidooi voor excuses aan Atjeh

Nederland heeft nooit vrede gesloten met Atjeh. Nooit. Koningin Beatrix zou aan het eind van haar regeerperiode nog een daad kunnen stellen: „Majesteit, wat zou het heerlijk zijn als wij ons zouden kunnen verzoenen met het Atjehse volk, dat in die lange oorlog met ons zo veel heeft geleden. De tijd is gekomen om oprecht spijt aan Atjeh te betuigen. Een diepgevoeld eerlijk sorry.”

L. Vogelaar
2 May 2011 11:48Gewijzigd op 14 November 2020 14:46
Generaal J. B. van Heutsz (m.) met andere officieren als toeschouwer bij de aanval op een Atjehs fort in 1901. Foto Wikimedia
Generaal J. B. van Heutsz (m.) met andere officieren als toeschouwer bij de aanval op een Atjehs fort in 1901. Foto Wikimedia

De oproep komt van dr. N. Vink (in 1928 in Soerabaja geboren), die tot zijn achtste in Nederlands-Indië woonde en later stuurman op de Java-China-Japan Lijn was. Van publicist Jan Blokker las hij de bewering dat „de herinnering aan de Atjehoorlog dood lijkt en dat dat ook niet erg is, want van die oorlog kun je toch niets meer leren.” Dat zette Vink aan het denken. Het mondde uit in een uitvoerig artikel dat verscheen in kranten in de Indonesische steden Jakarta, Medan en Banda Atjeh en in het Engels –in maart dit jaar– in Aceh Scientific Journal.

De Nederlandse pogingen om Atjeh, een onafhankelijk sultanaat op Noord-Sumatra, te onderwerpen, kostten 60.000 van de 500.000 Atjehers het leven. Soms werd een hele kampong uitgemoord. Het is een oorlog die volgens Vink in Nederland nauwelijks aandacht krijgt, mede door de belangstelling voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.

En wat weet de bevolking van Atjeh er nog van? De Indonesische regering in Jakarta heeft de belangstelling voor regionale geschiedenis nooit gestimuleerd omdat ze zich richtte op Indonesië als eenheidsstaat. Daarbij stond de schijnwerper nogal eens op de geschiedenis van het eiland Java en op de door de regering officieel erkende Nationale Helden.

Atjeh was –net als andere eilanden die liever zelfstandig zouden zijn– voor Jakarta jarenlang een gevoelig onderwerp. „De Atjehse jeugd mocht vooral niet nationalistisch Atjehs worden”, stelt Vink. „De aandacht die op school aan de Koloniale Hollandse Oorlog in Atjeh gegeven werd, hing daarom vooral af van de docent.”

In de Finse hoofdstad Helsinki sloten de Indonesische regering en de rebellen van de Beweging Vrij Atjeh (GAM) in 2005 een vredesakkoord. Het bestand, waarbij Atjeh een grote mate van autonomie kreeg, moest een einde maken aan het geweld dat in dertig jaar tijd 12.000 tot 15.000 mensen het leven had gekost. De vredesbesprekingen kwamen op gang na de tsunami van tweede kerstdag 2004, waardoor Atjeh zwaar werd getroffen. De rebellen gaven aan hun streven naar een onafhankelijke staat te laten varen.

In opdracht van dr. Vink zijn nu in Banda Atjeh, de hoofdstad van Atjeh, 25 scholieren, studenten en docenten geïnterviewd. „Uit die gesprekken bleek dat na het Akkoord van Helsinki de openlijke interesse in Atjeh voor de Koloniale Hollandse Oorlog sterk is toegenomen. Grootvaders kunnen er weer zonder vrees verhalen over vertellen aan hun kleinkinderen. Docenten op basisscholen en middelbare scholen vertellen in de geschiedenisles hoe de Atjehers zich dapper met bamboesperen, rencongdolken en klewangs tegen de Nederlandse aanvallers verdedigden. Op de middelbare school voeren leerlingen bij het vak imperialisme en kolonialisme in Indonesië projectopdrachten uit over die oorlog. En op de universiteit worden in geschiedeniscolleges de visies van Atjehse historici vergeleken met die van Hollandse.”

Dat de Nederlandse generaal J. H. Köhler tijdens de Eerste Atjehexpeditie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), die hij in 1873 leidde, vlak naast de Grote Moskee in Koetaradja –zoals Banda Atjeh vroeger heette– door Atjehs vuur sneuvelde, doet het in Atjeh goed. Ook andere wapenfeiten worden graag verteld.

„Zoals Holland Van Heutsz kent, kennen Atjehse scholieren en studenten hun verzetsleiders. De fotogalerij over de Koloniale Hollandse Oorlog in het Atjeh Museum hebben ze gezien en de strekking van de Hikayat Prang Sabil (het Heldendicht over de Heilige Oorlog) kennen ze. En bij schoolbezoek aan Kerkhof Peucut in Banda Atjeh, de grootste Nederlandse militaire begraafplaats in Atjeh, waar zo’n 2200 KNIL-militairen begraven liggen, zien zij met eigen ogen dat de Hollandse Oorlog in Atjeh voor de Nederlanders geen zachtgekookt eitje was.”

In 1914 schakelde het KNIL de laatste guerrillagroep uit. Dat Atjeh niet echt capituleerde, vervult de Atjeher volgens Vink met trots. „Is het niet veelbetekenend dat Atjehers naast de huizenhoge ellende van de tsunami van 2004 ruimte in hun brein overhebben voor hun herinnering aan de Koloniale Hollandse Oorlog van 70 tot 140 jaar geleden? Bijscholingscursussen over die oorlog aan docenten staan op de rol voor de komende jaren en dit jaar is er een grote fototentoonstelling over die oorlog.”

Ook Nederland moet zich bezinnen op dit deel van zijn geschiedenis, vindt dr. Vink, die zijn loopbaan besloot als docent aan de Technische Universiteit in Delft. „Er is niets tegen verheven beelden van heldhaftige, rust en orde brengende Nederlandse generaals en hun soldaten, dus ook niet tegen het bombastische Van Heutszmonument in Amsterdam, dat zo nodig gekunsteld moest worden omgedoopt”: het wordt nu Monument Indië-Nederland genoemd, omdat een deel van de KNIL-acties nu als oorlogsmisdaden wordt beschouwd. Dat monument mag er van Vink wel blijven, „mits ertegenover een plaats wordt ingeruimd voor een klein monument van hoop dat een Atjehs jongetje voorstelt dat zittend op de grond onder bamboestaken het uitmoorden van zijn kampong Koeto Rèh in 1904 als enige heeft overleefd. Met naast hem een grote KNIL-soldaat en hoog op de achtergrond, verheven, KNIL-commandant Van Daalen, die de inlanders minachtte.” Twee monumenten; dat zou evenwichtig zijn.

Volgens Vink kan Nederland nog steeds veel van de Atjehoorlog leren: „Dat we niet overhaast en slecht voorbereid een oorlog moeten beginnen. Dat we berichten die ons bedreigen niet ongeverifieerd moeten geloven. (Irak staat tot Atjeh!) Dat bedreigingen vaak niet het allerbest met oorlog kunnen worden opgelost (Atjehse zeeroverij staat tot Somalische zeepiraten). Dat een ander net zo veel recht op vrijheid heeft als wijzelf. Dat wij als Nederlanders kennelijk dezelfde zelfrechtvaardigende valse voorwendselen gebruiken om een ander land aan te vallen en te veroveren als onze tegenstanders en vijanden (Holland tegen Atjeh in 1873 staat tot nazi-Duitsland tegen Nederland in 1940).”

Bij militaire acties in het buitenland gaat het niet alleen om het verslaan van de vijand, maar vooral ook om het verwerven van steun onder de bevolking en het bieden van hulp bij de wederopbouw. „Na Irak en Afghanistan heeft Defensie dat trots als nieuw doctrinehandboek gepresenteerd, terwijl men in feite het wiel voor de zoveelste keer heeft uitgevonden. Zeventig jaar oorlogservaring in Atjeh was niet aan Defensie van nu besteed.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer