Tussen 1938 en 1973 werden 1 miljoen Joden uit de Arabische wereld verdreven
In de onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen vormt het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen steevast een heikel punt. Niemand heeft het echter ooit over de circa 1 miljoen Joden die in de loop der tijd uit Arabische landen werden verdreven.
Veel Nederlanders die de afgelopen jaren een bezoek aan Egypte brachten, hebben de afgelopen weken en maanden waarschijnlijk met bovengemiddelde belangstelling de verslaggeving gevolgd van de dramatische gebeurtenissen in het land van de Nijl. De beelden van pleinen en straten in Caïro haalden wellicht herinneringen bij de toeristen boven aan de dagen dat ze zelf op deze historische plekken in de Egyptische hoofdstad waren.
Diezelfde beelden riepen echter bij duizenden mensen, verspreid over de hele wereld, van Sydney tot New York, heel andere herinneringen op. Herinneringen waarin gevoelens van doorstane doodsangst en ontberingen samenvloeiden met sentimenten van heimwee en diepe nostalgie. Zij zagen beelden uit een gebied dat ze in hun jeugd niet anders kenden dan hun vaderland, dat reeds sinds vele eeuwen werd bewoond door hun voorouders. Om uiteindelijk tussen pakweg 1940 en 1967 te worden gedwongen Egypte te ontvluchten. Beroofd van al hun bezittingen en verjaagd als criminelen en landverraders. Met als enige ‘misdaad’ dat ze Joods waren.
Ita Lezmi (80) werd in het Egyptische Alexandrië geboren en woont sinds 1956 in New York, in de wijk Brooklyn. Net als veel van haar lotgenoten heeft ze de afgelopen maanden de berichten uit Egypte gevolgd. De beelden betekenden voor haar een déjà vu en riepen heftige emoties en pijnlijke herinneringen op aan een verleden dat ze een leven lang had trachten te verwerken en te vergeten.
Rauwe kreten
De beelden voerden haar terug naar haar ouderlijk huis in het indertijd kosmopolitische Alexandrië, waar haar familie zich in 1938 verscholen had achter hermetisch gesloten deuren en ramen. Wat niet kon voorkomen dat de rauwe kreten van de woedende menigte op straat de stilte van het huis binnendrongen: „Idbahu al-Yahud!” (Dood de Joden!)
Fragmenten van Joodse manuscripten die gevonden zijn in de Ben Ezrasynagoge in Caïro maken duidelijk dat de Joodse presentie in Egypte meer dan 2000 jaar oud is. De Joodse gemeenschap was in de 19e eeuw sterk gegroeid en tot bloei gekomen. De opening van het Suezkanaal in 1956 had veel Joodse handelaren naar het land aan de Nijl gebracht.
De Egyptische monarchie probeerde indertijd de samenleving in snel tempo te moderniseren en de Joodse gemeenschap zou hierbij een belangrijke steunpilaar worden. De archieven tonen aan dat Egyptische Joden in deze periode ministersposten bekleedden en notabele Joodse families industrieën, banken en ziekenhuizen stichtten.
Hun belangrijke rol bij de modernisering van Egypte werd erkend door de opeenvolgende Egyptische vorsten. Het koningshuis zond op Joodse feestdagen een speciale delegatie naar de belangrijkste Egyptische synagogen als gebaar van achting en erkentelijkheid. Rond 1930 werd de Joodse gemeenschap in Egypte als de meest welvarende in het Midden-Oosten beschouwd. Ze telde rond de 100.000 leden. Dat zou in een snel tempo veranderen.
Het trieste verhaal van het gedwongen vertrek en de verdrijving van de vrijwel voltallige Joodse gemeenschap uit Egypte maakt deel uit van een ánder, veel groter verhaal. Het betreft de grotendeels vergeten geschiedenis van de naar schatting 1 miljoen Joden die tussen 1938 en 1973 uit de Arabische wereld werden verdreven.
Bloeiende Joodse gemeenschappen van Marokko tot Irak, die duizenden jaren lang in de Arabische landen hadden geleefd en belangrijke bijdragen hadden geleverd aan de ontwikkeling van deze landen, verdwenen in één generatie. Vluchtend voor hun leven, dat niet langer veilig was in een klimaat van „collectieve tegen de Joden gerichte hysterie”, dat in deze periode hoogtij vierde in het Midden-Oosten, aldus de Joodse schrijfster Bat Ye’or. Vaak ook tot vertrek gedwongen door Arabische overheden, die al hun bezittingen hadden geconfisqueerd.
Grondig gedocumenteerd
In Egypte hadden de eerste anti-Joodse pogroms reeds plaats in 1938, wat de these van veel historici weerlegt die stelt dat deze virulente anti-Joodse sentimenten in de Arabische wereld het directe gevolg waren van de stichting van de staat Israël in 1948. De golf van gewelddadig antisemitisme die het Midden-Oosten overspoelde, begon reeds in de decennia die voorafgingen aan de stichting van Israël en was het gevolg van de propaganda van de nazi’s, die gretig ingang vond in brede lagen van de Arabische samenlevingen. In zowel islamitische kringen als binnen gelederen van Arabische nationalisten.
De gruwelen van de Holocaust die zich in deze jaren voltrokken in Europa zijn welbekend. De verschrikkingen echter die in diezelfde periode plaatshadden in de Arabische wereld en die resulteerden in de verdrijving van 1 miljoen Joden uit hun diverse vaderlanden, zijn eveneens goed gedocumenteerd. Maar in tegenstelling tot de Holocaust zijn ze veelal onbekend in het Westen.
Wie kent de naam Farhud, die symbool staat voor de Iraakse Kristallnacht in 1941? Op 1 en 2 juni 1941 trok een uitzinnige menigte door de straten van Bagdad en andere Iraakse steden. Joodse scholen, winkels en synagogen werden in brand gestoken. Joden werden op straat en in hun huizen in koelen bloede afgeslacht met messen en bijlen. Britse diplomatieke rapporten zouden later het aantal Joodse slachtoffers voorzichtig op 600 doden en duizenden gewonden stellen, onder wie veel kinderen en bejaarden. Niemand kent het werkelijke aantal, dat waarschijnlijk veel hoger ligt, want de lichamen werden naderhand door de Iraakse autoriteiten –met medeweten van de Britten– inderhaast in massagraven gedumpt.
Soortgelijke tegen de Joden gerichte pogroms hadden in deze periode plaats van Marokko en Algerije, in het uiterste westen, tot Irak en Iran, in het uiterste oosten. Met deze gebeurtenissen, die jaren voor de stichting van de staat Israël plaatshadden, werd het begin van het einde van de Joodse gemeenschappen in de Arabische wereld ingeluid.
Tussen 1948 en 1973 had er in de hele Arabische wereld een systematisch uitgevoerde Jodenvervolging plaats, die het karakter had van een etnische zuivering. In Egypte bijvoorbeeld leefden voor 1938 zo’n 100.000 Joden. Hun aantal wordt anno 2011 op tussen de veertig en honderd geschat. Van Marrakesh en Algiers tot Damascus en Teheran getuigen Jodenkwartieren en Synagogeplantsoenen nog steeds van deze bloeiende en vitale Joodse gemeenschappen van weleer, waarvan nog slechts de historische benamingen resten.
Zorgvuldig gepland
Arabische landen hebben sindsdien vaak beweerd dat de Joden hun landen vrijwillig verlieten omdat ze hun ”aliyah” naar Israël wilden maken. Een tweede, vaak gehoorde rechtvaardiging luidt dat de Joden gedwongen werden uit de Arabische landen te vertrekken omdat ze de „spontane reactie van de Arabische straat” vreesden die volgde op de stichting van de staat Israël en de „Joodse Holocaust op de Palestijnen.”
Een rapport uit 2010 van de organisatie Justice for Jews from Arab Countries levert harde bewijzen dat de Arabische staten de vervolging en de daaropvolgende verdrijving van de Joden zorgvuldig hadden gepland. Documenten onthullen dat Arabische regeringen hun Joodse inwoners wilden straffen voor de stichting van de staat Israël. Deze regimes bevroren de banktegoeden van hun Joodse onderdanen en confisqueerden al hun ontroerend goed. Vervolgens werden de Joden stelselmatig van al hun bezittingen beroofd en gedwongen te vertrekken. Velen van hen kwamen in Israël in vluchtelingenkampen terecht, om vanuit het niets een nieuw bestaan op te bouwen.
Na de Tweede Wereldoorlog werden er op de internationale bühne allerlei instanties opgericht die in de nieuwe wereldorde garant moesten staan voor gerechtigheid en vrede. Diezelfde gerechtigheid vereist dat ook de kwestie van de verdreven Joden aan de kaak wordt gesteld. Zij lieten veel bezittingen achter. Die waren niet gering omdat veel Joden actief waren in handel, bankwezen en industrie. In dezelfde periode werden zo’n 700.000 Palestijnen uit hun woongebieden verdreven. Vaak als gevolg van oorlogen die door de Arabische landen zelf begonnen waren.
Sinds 1948 hebben de Verenigde Naties niet minder dan 126 resoluties aangenomen waarin zowel het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen als financiële compensatie voor de door hen geleden schade wordt geëist. Diezelfde VN hebben nooit in één resolutie aandacht besteed aan het lot van de 1 miljoen Joodse vluchtelingen uit de Arabische wereld, die op zijn minst ook recht hebben op financiële compensatie. Hierbij dient de kritische kanttekening te worden geplaatst dat ook de opeenvolgende Israëlische regeringen verzuimd hebben dit onderwerp op de internationale agenda te plaatsen.
Persoonlijke offers
De Joodse vluchtelingen uit de Arabische wereld hebben na hun gedwongen vertrek of verdrijving uit hun geboortelanden in Israël of elders een nieuw bestaan opgebouwd. Wat gepaard ging met grote persoonlijke offers en ontberingen zonder dat ze hiervoor ooit één cent van de internationale gemeenschap hebben ontvangen. Terwijl de Palestijnse vluchtelingen die in Arabische buurlanden terechtkwamen tot op heden via de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA en andere internationale en Europese instanties jaarlijks miljarden dollars aan hulp ontvangen.
De gebeurtenissen van de afgelopen maanden hebben duidelijk gemaakt dat de kaarten in het Midden-Oosten opnieuw worden geschud. De tijd lijkt rijp om ook het conflict tussen Israël en zijn Arabische buurlanden op een nieuwe wijze te benaderen. De Europese Unie is sinds jaren direct betrokken bij de vredesonderhandelingen tussen de Palestijnen en Israël. Het recht op terugkeer van de Palestijnen en hun financiële compensatie behoort hierbij tot de moeilijkste dossiers.
De Europese Unie, als grootste nettobetaler van de Palestijnse Autoriteit en als lid van het zogenaamde kwartet voor het Midden-Oosten, zou dit probleem waarschijnlijk kunnen oplossen door het principe van wederkerigheid ter sprake te brengen. Omdat vanuit het oogpunt van het internationaal recht niet valt te billijken dat Palestijnse vluchtelingen en hun nazaten recht op terugkeer en financiële compensatie hebben zonder dat diezelfde rechten ook aan Joodse vluchtelingen en hun nakomelingen worden toegekend. Het zou kunnen leiden tot een situatie waarin de rechten van beide groepen tegen elkaar worden weggestreept. Waarmee een van de belangrijkste obstakels in de vredesbesprekingen zou worden weggenomen.
Actualiteit van een drama
Het trieste relaas van het veelal vergeten drama van de circa 1 miljoen Joden die tussen pakweg 1940 en 1973 uit hun Arabische thuislanden werden verdreven, lijkt in eerste instantie niets van doen te hebben met de huidige crisissfeer in het Midden-Oosten. De vraag is echter of deze constatering juist is.
Het is merkwaardig dat zowel in Amerika als Europa vrijwel geen van de zelfbenoemde Midden-Oostendeskundigen de storm van boosheid en demonstraties in de Arabische wereld heeft voorzien. En omdat zij de belangrijkste adviseurs zijn van westerse politici inzake het Midden-Oosten werden ook westerse regeringen compleet overrompeld door de dramatische ontwikkelingen die in de Arabische wereld plaatshebben.
Alhoewel het Arab Human Development Report van de Verenigde Naties jaar na jaar een steeds somberder beeld schetste van de situatie in het Midden-Oosten deed dit bij niemand de alarmbellen rinkelen. Omdat zowel academische als politieke kringen in het Westen sinds decennia de overtuiging waren toegedaan dat alle problemen in het Midden-Oosten op een mysterieuze manier waren terug te voeren tot hét kernprobleem, te weten het Palestijns-Israëlische conflict. Oplossing van dit probleem zou op wonderbaarlijke wijze de rest van het Midden-Oosten voorspoed en welvaart brengen.
Eenzijdige visie
Door deze visie richtten Arabische regimes en westerse regeringen hun aandacht even eenzijdig op het probleem van de 700.000 Palestijnse vluchtelingen. Het onrecht dat hun was overkomen, werd opgeblazen tot mythische proporties zonder dat er ook maar één haan kraaide naar het leed dat circa 1 miljoen Joden was aangedaan.
Het decennialange schuldige stilzwijgen hierover zou in de toekomst bovendien leiden tot nieuwe slachtoffers. De Joodse gemeenschappen in het Midden-Oosten werden namelijk het slachtoffer van onverdraagzaamheid die dicteerde dat er voor hen geen plaats meer was in de samenlevingen van de Arabische wereld. Het zwijgen van de internationale gemeenschap hierover deed de giftige wind van fanatisme aanzwellen. Deze treft nu de christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten.
Opgeblazen kerken in Irak en verwoeste gebedshuizen in Egypte symboliseren de verdrijving van de oudste christelijke kerken ter wereld uit hun landen van oorsprong. Deze tragedie vertoont gelijkenissen met het drama van de 1 miljoen verdreven Joden, omdat de drijfveren van haat en onverdraagzaamheid dezelfde zijn. Net als trouwens de oorverdovende stilte en de harteloze onverschilligheid wereldwijd.
Het onder de aandacht brengen van het leed van de uit het Midden-Oosten verjaagde Joodse gemeenschappen en de studie van de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen, is daarom veel meer dan slechts het verzoek tot erkenning en een eventuele financiële compensatie. Het zal namelijk de aandacht vestigen op de wortels van maatschappelijke onverdraagzaamheid en religieuze haat en bijdragen tot een betere bescherming van de nog resterende religieuze en etnische minderheden in het Midden-Oosten.
Deze onverdraagzaamheid en dit fanatisme zijn bovendien in belangrijke mate verantwoordelijk voor de belabberde maatschappelijke en politieke situatie in veel landen van het Midden-Oosten die lijden onder despotisme, geweld en corruptie. Precies de drie factoren waar de huidige rebellie van de Arabische straat zich tegen richt. Zo vloeien heden en verleden samen.