Stemmen is er in de Europese conventie niet bij
De spanning stijgt. Zal het de conventie lukken een ontwerp voor een EU-grondwet te vervaardigen dat brede steun geniet? Nog ruim twee weken resten er om de tegenstellingen te overbruggen.
Het onderhandelingscircuit draait op volle toeren. Formeel zijn alle 105 leden even belangrijk. Maar in de praktijk doet de opinie van bijvoorbeeld de vertegenwoordiger van de Franse regering er uiteraard meer toe dan die van een nationale parlementariër uit pakweg Litouwen. Met name de politieke zwaargewichten maken momenteel overuren. Zij zijn druk in de weer om compromissen te bedenken.
Het draait in deze ultieme fase vooral om de verdeling van de macht in het straks uitgebreide verenigd Europa. Hete hangijzers zijn het creëren van de functie van een voltijdvoorzitter, het takenpakket van betrokkene, de omvang van de Europese Commissie en de stemverhoudingen tussen de landen. Een kernvraag: Moet het accent bij de bepaling van het beleid liggen bij de Raad, waarin de regeringen met elkaar zakendoen, of bij de onafhankelijk van de hoofdsteden opererende, supranationale Commissie?
Op 20 juni wensen de regeringsleiders het slotdocument te ontvangen. Zij zijn dan voor een top bijeen in het Griekse Thessaloniki. Er bestaan nog forse meningsverschillen en de tijdsdruk groeit. Dat belooft weinig goeds, zouden we denken, maar met de ervaring uit het verleden in het achterhoofd lijkt dit een voorbarige conclusie. Het zijn gewoon ingrediënten die er altijd bijhoren op beslissende momenten in de EU. Akkoorden worden vaak pas bereikt na een crisis in het overleg en niet dan voordat de klok één minuut voor twaalf aanwijst.
Een conventie met het oog op een verdragswijziging is een nieuw fenomeen. Deze instantie speelt alleen in het voorbereidende traject een rol. Zij heeft niet de bevoegdheid om daadwerkelijk aanpassingen aan te brengen in de basisregels. Dit laatste gebeurt door een zogeheten intergouvernementele conferentie (igc), de aanduiding voor de onderhandelingen tussen diplomaten en daarna de presidenten en premiers van de lidstaten.
De igc die eind 2000 resulteerde in het Verdrag van Nice verliep uiterst moeizaam, vond plaats achter gesloten deuren en leverde niet, zoals de bedoeling was, drastische bestuurlijke hervormingen op. De EU is daarom op herhaling. Zij doet thans een volgende poging om het institutionele bouwwerk te reorganiseren en dat klaar te stomen voor een slagvaardig optreden van de Unie in vergrote samenstelling.
Na de onbevredigende gang van zaken van de vorige keer beproeft zij ditmaal dus een alternatieve werkmethode: voorafgaande aan de igc een conventie. Een forum van afgevaardigden van de nationale regeringen en parlementen, van de Europese Commissie en van het Europees Parlement mag plannen aanreiken, die als uitgangspunt dienen voor de latere besprekingen op het niveau van de kabinetschefs.
De igc start waarschijnlijk in de herfst. Italië, dat vanaf 1 juli het per zes maanden roulerend voorzitterschap van de EU bekleedt, hoopt op een afronding in december. Het wil de totstandkoming van de beoogde gemeenschappelijke grondwet graag verwezenlijken in Rome, waar ooit ook het verdrag over de oprichting van de EEG werd bezegeld.
Niet uit te sluiten valt echter dat het wat langer gaat duren en dat een datum ergens in de eerste helft van 2004 als deadline fungeert. Dan zal de finale haar beslag krijgen in Dublin, want in die periode berust de regie over de Unie bij Ierland. De vergadering in Thessaloniki moet helderheid verschaffen over het verdere tijdpad.
De conventie, onder aanvoering van het vroegere Franse staatshoofd Valéry Giscard d’Estaing (77), streeft naar consensus. Eensgezindheid maakt het immers de presidenten en de premiers lastiger om de aanbevelingen terzijde te schuiven en hun eigen lijnen te trekken. Bij een verdeeld advies beschikken zij nu eenmaal over meer manoeuvreerruimte.
Maar hoe definiëren we het begrip consensus in dit kader? Regels daaromtrent ontbreken. Toen de regeringsleiders in december 2001 tijdens de top van Laken de conventie in het leven riepen, hebben zij hierover niets vastgelegd.
Volstrekte unanimiteit binnen een gezelschap van 105 personen met uiteenlopende visies op de Europese integratie is een illusie. Consensus zal dus zoiets betekenen als brede steun, misschien niet meer dan een meerderheid voor een bepaalde tekst. In ieder geval mikken Giscard en zijn collega’s erop dat het eindrapport geen minderheidsstandpunten bevat. Zij willen een blauwdruk presenteren en niet een rapport met enkel een opsomming van opties.
Stemmingen blijven achterwege. Simpelweg omdat de vraag rijst hoe je de stemmen moet wegen. Zoals we al eerder opmerkten: de ene afgevaardigde legt meer gewicht in de schaal dan de andere. Het is de komende veertien dagen aan het twaalfhoofdige presidium om een eindvoorstel te produceren, eventueel aan de hand van door derden bedachte compromissen. En dan maar afwachten of daarover consensus heerst, wat dat ook inhoudt.