Ontkennen van ongelukken, een Japanse traditie
TOKIO – Wie denkt dat Japan een normaal land is waar verantwoordelijken doen wat ze moeten doen tijdens een ramp, heeft het mis. Achter de zichtbare drukte zouden wel eens grote misstanden schuil kunnen gaan, leert het recente verleden.
De bouw van ”genpatsu” –zoals kerncentrales worden genoemd– kwam in Japan pas goed op gang na de oliecrisis in de jaren 70 van de vorige eeuw. Productie van kernenergie werd in 1973 officieel bestempeld als een zaak van nationale strategische prioriteit. Er bestond in regeringskringen een intens gevoel van kwetsbaarheid als het ging om het gemis aan eigen fossiele brandstoffen.
Bewoners van afgelegen dorpen en streken werden met veel geld en investeringen gepaaid om centrales in hun omgeving te accepteren. De meest verwaarloosde uithoeken werden zo omgetoverd tot betonnen ‘paradijzen’ met fraaie schoolgebouwen, wegen, bruggen en fabrieken en centrales. Miezerige dorpjes verdwenen de afgelopen jaren achter enorme nucleaire industriële complexen. In de prefectuur Fukui staat een deel van de kust inmiddels bekend als het ”nucleaire Ginza”, vanwege de vele naast elkaar geplaatste genpatsu, die doen denken aan de torenhoge winkelcentra in Tokio’s winkeldistrict Ginza.
In de jaren 70 van de vorige eeuw begonnen ook de protesten van lokale bewoners tegen de komst van kerncentrales in hun omgeving. Vooral het organiseren van referenda bleek af en toe effectief. Die hebben weliswaar geen formeel wettelijk gezag, maar politici zijn er beducht voor om zaken tegen de wil van hun kiezers in door te drukken.
Toch stonden veel burgers machteloos tegenover de macht van de industrie –met grote namen als Mitsubishi, Toshiba en Hitachi– en de nationale bestuurders in Tokio. Vooral tussen de ambtenaren van het machtige ministerie van Economische Zaken, Handel en Industrie (METI) en industriëlen is het twee handen op één buik. In zijn standaardwerk over Japan (”Japan, de onzichtbare drijfveren van een wereldmacht”) typeert Karel van Wolferen die macht als ”het Systeem”, waarin niemand weet waar de laatste verantwoordelijkheid ligt, maar dat wel in staat is om alles en iedereen te controleren.
Die innige omhelzing van politiek en bedrijfsleven, waarbij burgers slechts het toekijken hebben, wordt in stand gehouden door de praktijk van ”amakudari” (letterlijk: de neerdaling uit de hemel), wat inhoudt dat gepensioneerde ambtenaren op topposities binnen bedrijven terechtkomen.
Wegmoffelen
Het gevolg van dit alles is groot wantrouwen onder Japanse burgers jegens deze nogal kleffe samenwerking tussen bestuurders en ondernemers. En dat wordt versterkt door de jarenlange praktijk van het wegmoffelen, ontkennen of vergoelijken van (bijna-)ongelukken in nucleaire installaties. Een prominente waakhond op dit gebied is het Citizens Nuclear Information Center (CNIC) in Tokio, dat precies bijhoudt waar (bijna-)ongelukken in centrales plaatsvinden en nagaat wat ermee wordt gedaan. Berucht voor zijn geniepig gedrag, meldt CNIC, is de Tokyo Electric Power Company (Tepco), die ook de nucleaire installaties in Fukushima exploiteert. „Tepco heeft in het recente verleden meermalen inspectierapporten vervalst of ze vele jaren verborgen gehouden”, aldus CNIC in een rapport. Het meldt dat daardoor scheuren in de wanden van reactorvaten in zeker zeventien centrales, waaronder die in Fukushima, onvermeld bleven en daardoor onbekend.
Aan de media hebben Japanse burgers weinig houvast als het gaat om kritische waarheidsvinding. Zelfcensuur is nog altijd een belangrijk kenmerk van de Japanse pers. Nog te veel journalisten lopen er aan de leiband van de ministeries en fungeren meer als doorgeefluik van de overheid. Een centrale rol spelen de zogenaamde Kishaclubs, een soort persclubs waarin journalisten én bestuurders nieuws uitwisselen. Wie zich te kritisch gedraagt wordt buitengesloten.
En dan is er nog de bedrijfscultuur die niet meewerkt. Ook Alex Kerr noemt in zijn boek ”Dogs and Demons. The Fall of modern Japan” tal van incidenten en bijna-ongelukken in nucleaire installaties en wijt die onder meer aan de verstikkende bedrijfscultuur. Een centraal begrip is ”Kaizen”, verbetering. Werkgevers stimuleren werknemers om verbeteringen in het productie- en arbeidsproces door te geven, maar de zwakke kant ervan is dat negatieve kritiek, het blootleggen van gebreken en fouten, daar nadrukkelijk niet bijhoort. „Werknemers verzwijgen gebreken omdat die zijn superieuren of zijn collega’s in verlegenheid kunnen brengen.” Wat dat betekent voor de veiligheid van nucleaire installaties laat zich raden.
Tegenover de macht van dit tamelijk gesloten systeem van industrie, bestuur en media staan verontruste burgers tamelijk machteloos. De antikernenergiebeweging bestaat in Japan uit lokale burgers en nationaal bekende individuen die sit-ins organiseren en spreekbeurten op scholen houden.
Absoluut niet gewoon
Alsof dat allemaal niet ernstig genoeg is, kent Japan ook nauwelijks een cultuur van efficiënte rampenbestrijding. Dat premier Kan in de huidige crisis zich presenteert als de verantwoordelijke man, is in Japan absoluut niet gewoon. Zo schrijft Edit Terry in haar essay over de hulpverlening na de aardbeving bij de stad Kobe op 21 januari 1995, waarbij meer dan 6400 mensen het leven lieten (”Unlocking the Bureaucrat’s Kingdom”), dat de toenmalige premier Murayama weigerde zijn agenda op die rampdag aan te passen. De man liet het crisismanagement over aan zijn ambtenaren… Die bleken op hun beurt last te hebben van onderlinge jaloezie, bekend onder de naam ”tatewari gyosei” (verticaal bestuur). Ambtenaren identificeren zich zelfs tijdens rampen meer met de belangen van hun departmenten dan met het nationale belang. „Crisisambtenaren hielden elkaar in Kobe nauwgezet in de gaten en werkten elkaar zelfs tegen, ten koste van de levens van burgers”, aldus Terry. Wat volgens Edit Terry verder opviel in Kobe was dat buitenlandse hulpverleners zolang mogelijk werden genegeerd.