Schilder Jantje van den Berge gaat voor klare kunst
Hij brak zijn pols en kan al drie maanden niet schilderen. „Een kwelling”, verzucht de 83-jarige kunstenaar Jan van den Berge. „Als ik niet kan schilderen, loop ik te ijsberen.” Met minstens zo veel passie spreekt de gepensioneerde tekenleraar over zijn werk op „kweekschool De Driestar.” „Onderwijs? Het mooiste wat er is. Wat hebben de leerlingen mij veel geleerd!”
In de hal van zijn vrijstaande woning aan de Goudse Achterwillenseweg hangt een wandtapijt. Het verbeeldt Jona bij Ninevé. Van den Berge ontwierp het, zijn vrouw weefde het. Wonderlijke man, die Jona, beaamt de kleine kunstenaar. „Een tegenstrever. Maar een dienstknecht van God, nou en of.” Bedachtzaam: „Daar hebben we allemaal wat van, hè, dat tegenstreven.”
Jantje van den Berge heet de Krabbendijkenaar in de wandelgangen. Hij glimlacht: „Dat is typisch Zeeuws, die verkleinwoorden. Maar het zal ook wel met mijn lengte te maken hebben.” Hij behoort tot de eerste generatie Driestardocenten, door directeur P. Kuijt, grondlegger van de reformatorische kweekschool, hoogstpersoonlijk benoemd.
De roemruchte namen van historicus Hage, musicus De Leeuw en pedagoog Florijn vallen. „We trokken veel met z’n vieren op; waren een eenheid. Met Hage besprak ik vooral schoolzaken, De Leeuw bracht me liefde voor de muziek bij en met Florijn ging het over de diepste, persoonlijke dingen. Je kon bij hem al je zwakheden vertellen zonder dat je gediskwalificeerd werd. Hij was mijn beste collega.”
Van den Berge was helemaal niet van plan het onderwijs in te gaan. „Ik werkte als industrieel ontwerper bij een glasonderneming in Goes; had het prima naar m’n zin. Veel export. We maakten bijvoorbeeld de verlichting voor een van de eerste tunnels in Zwitserland.”
Een tekenleraar in Middelburg wees Van den Berge op een vacature op de kweekschool van Kuijt. „Hij zei: Echt iets voor jou. Moet je doen. Ik solliciteerde, eigenlijk voor hem, en werd benoemd. ’k Vond het een moeilijke stap. Ik moest als echte Zeeuw ineens de hele dag Nederlands spreken; dat was ik helemaal niet gewend. Ik hoorde mezelf praten.”
Van den Berge kon begin jaren vijftig niet bevroeden dat het onderwijs hem jarenlang zo veel plezier zou bezorgen. „Toen ik afscheid nam in 1980 heb ik me thuis nog twee jaar met didactiek beziggehouden. Ik zat allerlei onderwijsproblemen op te lossen; kon niet loskomen van school. Totdat ik mezelf afvroeg: Waarom doe je dat? School komt niet meer terug. Nooit meer. Inderdaad. Ik besefte dat toen pas. Dát moment was mijn echte afscheid.”
Vertellen over „de kweekschool” –de latere aanduidingen pa en pabo lijken niet in zijn vocabulaire voor te komen– betekent voor Van den Berge herinneringen ophalen aan oud-leerlingen. Hij staat op, komt met een mapje foto’s terug en laat ze door z’n vingers glijden. „Moet je dit zien. Een vader, moeder en kind aan tafel. Ze lezen na de maaltijd uit de Bijbel. Wat een vroomheid, wat een ernst spreekt er uit deze tekening. Gemaakt door een jongen die van zichzelf zei: Ik kan absoluut niet tekenen.”
Hij bladert verder. „En deze dan. Een groep arbeiders. Het thema was: schafttijd. Let niet op de Softenonarmpjes van die mannen, maar het is zó knap gemaakt. Ook heb ik prachtige perspectieftekeningen gezien. Er zat echt tekentalent op de kweekschool. Ik kreeg dat ook te horen van gecommitteerden die de examens bijwoonden. Er was een man bij die op andere kweekscholen nogal eens drieën gaf. De inspectie belde me zelfs op om me te waarschuwen. Bij mijn klas gaf hij drie tienen. Hij zei: Dit niveau maak ik zelden mee. Hier wordt hard gewerkt.”
Toch was het niet Van den Berges ambitie om van zijn leerlingen kunstenaars te maken. „Nadrukkelijk niet. Het belangrijkste voor mij is altijd geweest het leren begrijpen van de kindertekening. We zaten immers op de kweekschool, niet op de kunstacademie. Elk kind heeft zijn eigen karaktereigenschappen. Het is een kunst apart die te ontdekken in de manier waarop het kind tekent. Daar moet je scherpe ogen voor hebben. Ik heb al die jaren geprobeerd mijn leerlingen daarin te ontwikkelen.”
Toen de kweekschool verhuisde van Krabbendijke naar Gouda moest Van den Berge mee. Het bood hem een onverwachts voordeel. „Ik had de lageronderwijsakte tekenen, meer niet. Vanuit Gouda kon ik gemakkelijk naar de kunstacademie in Den Haag. Vijf dagen naar de academie, één dag lesgeven op De Driestar. Ja, je had toen nog een zesdaagse werkweek. Het was zwaar, maar ik heb er onnoemelijk veel geleerd.”
Om zijn onderwijskundige kennis bij te spijkeren, volgde Van den Berge de studie mo-pedagogiek in Amsterdam bij de hoogleraren Waterink en Zuidema. „Echte christenen waren dat. En briljant in hun vak. Studenten die helemaal de lessen niet hoefden te volgen, schoven toch bij ons in de collegebank; ’s avonds nota bene.”
Van den Berge roemt de sfeer en het werkklimaat op de Goudse kweekschool. „Nog steeds als ik er kom, denk ik: Koester het christelijk onderwijs. Er is discipline, orde, liefde, eensgezindheid. Mijn kleinkinderen hebben op een openbaar mbo-college gezeten. Wat een totaal andere sfeer, wat een lesuitval. Als ik op zo’n school had moeten werken, dan was ik, denk ik, mislukt. Gecommitteerden zeiden wel eens tegen ons: Jullie als Driestarleraren leven in een paradijs.” Hoe ze zich hem op de hogeschool herinneren? „Als een mannetje dat veel van de leerlingen eiste.”
De woning van de familie Van den Berge hangt vol met eigen werk. Vijf stillevens op een rij, olieverfdoeken, domineren de woonkamer. „Schilderen is voor mij zoiets als koorts. Het beheerst me. Als ik niet kan schilderen, loop ik te ijsberen. Ik brak drie maanden geleden m’n pols. Een kwelling.”
Een moeizaam proces is het ook, schilderen, bekent de kunstenaar. Hij stapt op een laag tafeltje en wijst naar een van de stillevens: een pan, een kan, een schaal. „Ik ben alleen al uren bezig om het allemaal zo te rangschikken dat het tafereel optimaal uit de verf komt. En dan het schilderen zelf. Ik ben niet snel tevreden; schilder vaak vijf, zes lagen over elkaar. Ik houd altijd het gevoel: het kan nog beter, nog mooier.”
Frisse kleuren kenmerken zijn werk. „Ik ben een optimist, dat zal wel de reden zijn. Ik zoek in mijn werk naar helderheid, klaarheid. Net als Calvijn dat gedaan moet hebben toen hij de ”Institutie” schreef. Daar kom je dat element van uiterste klaarheid ook tegen.”
Wat hem drijft? „Ik laat me inspireren door de schepping. Daar heeft God de volmaakte esthetiek in gelegd, tot in de kleinste details. Dat zal ik nooit bereiken. En toch: als ik een schilderij klaar heb, dan kijk ik ernaar met ogen alsof ze van een ander zijn en dan denk ik: wat mooi dat ik dat heb mogen maken. De nadruk in die zin valt niet op ik, maar op mogen. Dan ben ik diep dankbaar.”
Tekenen doet Van den Berge ook graag. „Ik maak soms twaalf schetsen op een avond die allemaal goed zijn. En de dertiende gaat fout. Wat dat is? Dan ben ik leeg. Tijd om te stoppen.” Het ontwerp maken voor een wandtapijt is een van zijn andere liefhebberijen. „Mijn vrouw weeft ze. Soms zitten we een hele avond samen te werken zonder een woord te zeggen. Aan het eind concluderen we eensgezind: Wat hebben we een mooie avond gehad!”
In zijn eigen kerkgebouw, de gereformeerde gemeente van Gouda, hangt een metersbreed schilderij van Van den Berge over de gelijkenis van het visnet. De gereformeerde gemeente van Woerden bestelde beschilderde ramen bij hem. En in de aula van de Gomarusscholengemeenschap in Gorinchem hangt een door hem ontworpen wandtapijt over de werkers in de wijngaard. „Ik zou graag nog eens een muurversiering voor een kerk maken”, bekent de 83-jarige.
Als lid van de reformatorische kunstenaarsvereniging Korf onderhoudt Van den Berge contact met gelijkgezinde collega’s. „Opvallend dat we vaak dezelfde gevoelens hebben als we elkaars werk bekijken. Ik ontmoet er vrienden voor het leven, zoals Jan Veldman, mijn opvolger op De Driestar, en Tijs Huisman.”
Sommige ervaringen zal Van den Berge nooit vergeten. „Ik zag in museum Boijmans het schilderij ”De Emmaüsgangers”, zogenaamd van Vermeer. Ik kreeg direct pijn in m’n arm. Waarom? Het klopte niet. De plooi van het kleed was te ver doorgeschilderd en verdween in de arm. Dat zou Vermeer nooit zo gedaan hebben. Het bleek een vervalsing te zijn van Van Meegeren. Die lichaamsbeleving bij kunst is een wonderlijk iets.”
Expositie
Jan van den Berge exposeert tot en met 18 april in zorgcentrum Cederhof in het Zeeuwse Kapelle-Biezelinge. Er hangen negentien schilderijen en tekeningen van hem. De expositie wordt georganiseerd door kunstenaar Kees den Braber, van wie er ook werk wordt getoond. Van april tot en met juni exposeert Van den Berge, samen met anderen, in galerie De Betere Woning in Elburg.
Exposeren heeft Van den Berge nooit veel gedaan. „Ik kreeg wel aanbiedingen van musea, maar meestal was de zondag ermee gemoeid. Ik wil niet dat mensen op die dag moeten betalen om mijn werk te bekijken.”
Schilderijen van zichzelf verkopen ligt hem ook niet. „Ik zou niet weten welke prijs ik ervoor moet vragen. Ik geef wel eens wat weg, bijvoorbeeld aan de kinderen.” Hij wijst om zich heen. „Het hangt mij goed hier.”