De Bataafse Revolutie van 1795
Nederland is geen land van revoluties, maar ooit moest ook hier een stadhouder zijn biezen pakken. De Bataafse Revolutie van 1795 kwam voort uit onvrede over de bestaande politieke en economische orde. Een predikant bestempelde omwenteling als „van den Heere.”
„Er wordt nu geschiedenis geschreven”, stelde de Amerikaanse president Barack Obama toen hij vorige week reageerde op de ontwikkelingen in Egypte. Als het de betogers in Egypte zou lukken president Mubarak naar huis (lees: in ballingschap) te sturen, zou dat verregaande gevolgen hebben voor de hele Arabische wereld. Maar zelfs al zou hij blijven zitten: zo’n massaal protest was in Egypte ongekend.
In Nederland is het lang geleden dat we met revolutie geschiedenis schreven. Veel tamtam is er ook nooit gemaakt over de Bataafse Revolutie van 1795. „Een incident in de Nederlandse geschiedenis”, zo bestempelde de Groninger historicus Ernst H. Kossmann (1922-2003) de omwenteling ooit. In de ogen van veel historici was de revolutie niet veel meer dan een appendix van de grote Franse Revolutie van 1789.
Nu waren er zeker parallellen met de grote revolutie in Frankrijk, evenals met andere opstanden overigens. De Amerikaanse historicus Robert R. Palmer bestempelde de 18e eeuw niet zonder reden als ”de eeuw van de democratische revolutie.” Want niet alleen in Frankrijk en in Nederland, maar ook in de Verenigde Staten, Ierland, België, Luik en Zwitserland sloeg de samenleving op tilt.
‘Onze’ Bataafse Revolutie was voortgekomen uit toenemende onvrede over de economische situatie en het bestuur in de tweede helft van de 18e eeuw. De gouden eeuw was voorbij en het land boerde achteruit. „Men kan zich goed voorstellen dat de Republiek, die bijzonder verknocht was aan haar roemrijke verleden, ermee leefde en er ook haar gevoel van eigenwaarde aan ontleende, zich geschokt toonde”, schrijft de Duitse historicus Horst Lademacher over de periode. Hij vindt het in dat licht begrijpelijk dat er een beweging opkwam die het schip wilde keren: die van de patriotten. Deze heren pleitten voor verregaande veranderingen op economisch, sociaal en politiek gebied.
De pijlen van de patriotten richtten zich met name op stadhouder Willem V van Oranje, die in hun ogen veel te veel macht bezat. De burgerij moest meer te zeggen krijgen, het hele politieke stelsel moest op zijn kop. Het grootste deel van de intelligentsia steunde de patriotten: studenten, hoogleraren en juristen, maar ook de pers.
Een belangrijke aanjager van dit revolutionaire gevoelen was een vlugschrift van het Gelderse Statenlid Joan Derk van der Capellen uit 1781: ”Aan het volk van Nederland”. Het werd een soort geloofsbelijdenis van de patriotten. De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) tussen de Republiek en Engeland maakte de gemoederen verder bereid voor een omwenteling. De Republiek leed ernstige verliezen en de economie was zwaar getroffen. De tijd was rijp voor een robuuste organisatie: de inmiddels gevormde vrijkorpsen van patriotten, gewapende genootschappen, verenigden zich in 1785 in Utrecht tot één nationale federatie. Deze eiste vervolgens een echt republikeinse regering.
Het lukte de beweging in verschillende steden en gewesten de macht over te nemen, waarop Willem V in 1786 vanuit Apeldoorn de wijk nam naar Nijmegen. Van daaruit zou hij gemakkelijk de grens naar Pruisen over kunnen vluchten. In 1787 waren de gemoederen dermate hoog opgelopen dat het land op het punt stond in een ware burgeroorlog te vervallen.
Bij Goejanverwellesluis keerde de geschiedenis zich op 28 juni 1787 echter in het voordeel van de Oranjegezinden. Wilhelmina van Pruisen, de vrouw van stadhouder Willem V, was op weg naar Den Haag om daar de stadhoudersvlag te hijsen, maar werd bij het dorp onderschept door –naar verluidt– patriotten. Broer Frederik Willem II van Pruisen hoorde van het incident en schoot zijn familie met een leger te hulp. Daar waren de vrijkorpsen niet tegenop gewassen en vele patriotten vluchtten naar het buitenland.
In 1795 kregen zij echter een nieuwe kans. De Franse generaal Pichegru was voor de tweede maal (eerder al in 1793) de Republiek binnengevallen en wist het land in een aantal weken te veroveren. De patriotten steunden de Franse troepen van binnenuit. De Fransen zegden hun de volledige onafhankelijkheid van Nederland toe, waar ze zich aan hielden.
In de Nederlandse steden voltrok zich vervolgens een revolutionaire omwenteling, die er geweldloos aan toeging: de Bataafse Revolutie. In de woorden van Lademacher betrof het een revolutie „in de stijl van een vriendelijk verzoek.” De stedelijke overheid maakte plaats voor voorlopige volksvertegenwoordigers, die vervolgens de mensen in de hogere regionen benoemden. Al snel werden ”De Rechten van de Mens en Burger” afgekondigd en werd er een grondwet opgesteld. Het onderwijssysteem en het staatsbestel werden hervormd en er kwam een Nationale Vergadering.
Alles was „merkwaardig rustig verlopen”, constateert Kossmann in zijn ”Geschiedenis van de Lage Landen”. „De goedaardigheid en de naïviteit van de revolutionairen was indrukwekkend.” De alleszins rechtzinnige oud-hofpredikant J. Heringa noteerde in zijn ”Godsdienstige redenvoering” uit het revolutiejaar: „Deeze omwenteling is van den Heere” en de Groninger hoogleraar theologie P. Chevallier schreef een boek met de veelzeggende titel ”De voetstappen der Godlijke voorzienigheid in Nederlands staatsomwenteling”.
De nieuwe Republiek was zeker geen slap aftreksel van de Franse Revolutie, stelde de Franse historicus Annie Jourdain in 2008 in haar proefschrift. Sterker nog: de Bataafse Revolutie bleek volgens haar eigenzinniger en radicaler dan de Amerikaanse en de Franse Revolutie. Op veel terreinen kozen de Nederlandse revolutionairen een geheel eigen koers.
Lang konden de revolutionairen echter niet van hun werk genieten. De economische situatie bleef slecht als gevolg van de oorlogen waarin Europa verwikkeld was. Er ontstond tweespalt in de patriottistische beweging en het einde van het liedje was dat vanaf 1801 alle veranderingen die sinds 1795 in gang waren gezet, ongedaan werden gemaakt. Oranjegezinden keerden terug op publieke functies en uiteindelijk besliste Napoleon dat zijn broer, Lodewijk Napoleon, het roer in handen moest nemen. De Bataafse Republiek was daarmee na elf jaar ten einde.