Rabbijn Van de Kamp stoort zich aan antisemitisme en islamhaat
Rabbijn Lody B. van de Kamp weet dat er antisemitisme onder moslims in Nederland is, „net zo goed als de islamofobie binnen de Joodse gemeenschap een feit is.” „Alleen door dialoog komen we nader tot elkaar. Laat iedereen dan van mij zeggen: „Daar is weer zo’n theedrinker”, maar dat vind ik niet erg.”
„Joden in Nederland worden op straat hier en daar door islamitische jongeren lastiggevallen. Joden die herkenbaar zijn door hun keppeltjes, maar ook kinderen op school worden soms nageroepen, geïntimideerd, bedreigd. Maar dat is allemaal niets nieuws. Ik ben als klein kind in Nederland ook wel eens nageroepen als rotjood en toen was er nog geen Marokkaan of Turk in Nederland te bekennen.
Binnen de Joodse gemeenschap, en we vinden het niet fijn als dat wordt gezegd, is het beeld ontstaan dat alle moslims antisemieten zijn. De zaak kwam in beweging toen bijna een jaar geleden de Joodse omroep een gesprekje uitzond met twee Joodse scholieren hier uit Amsterdam over antisemitisme. Daarin kwam een aantal voorbeelden naar voren waarin Joodse kinderen waren lastiggevallen.
De programmamakers zeiden daarop: „Daar willen we beelden van hebben.” Toen hebben ze een film gemaakt. Nou weet je dat als je met een camera ergens gaat lopen op een bepaalde plek in de stad en je wat geduld hebt, het ook wel lukt om iets gedaan te krijgen. Dat overkomt je gewoon. Ze hebben in totaal tien uur gefilmd en in die tien uur hebben er drie incidenten plaatsgevonden. Dat is helemaal niet veel eigenlijk, want je kiest de plekken uit waar het zou kunnen gebeuren: Amsterdam-Oost, de Baarsjes, Bos en Lommer, de Indische buurt.
De filmploeg trok ook naar het Mercatorplein, het hart van de Baarsjes waar veel islamitische landgenoten wonen. Ze waren er met hun camera’s op maandagmiddag. Het was net na de eerste wedstrijd van Nederland tijdens het WK. Er was een opgelaten stemming, het was mooi weer. Op het plein was aan de ene kant een hele groep Marokkaanse jongens met hun scootertjes, mobieltjes en vriendinnetjes. Aan de andere kant van het plein was ook een hele groep. Daar is die cameraploeg middenin gaan zitten om te kijken wat er zou gaan gebeuren. Er gebeurde helemaal niets. Het was een vriendelijk: „Goedemiddag.” Na twintig minuten is de ploeg verder gegaan. Dat hoort ook bij het beeld.
In ieder geval zijn de drie incidenten die plaatsvonden, waaronder die van de Hitlergroet, verfilmd en uitgezonden. En dan gebeurt er iets in Nederland wat niemand had verwacht: er werd in de gemeenteraad van Amsterdam lang over gesproken, ik werd gevraagd bij de voorzitter van het stadsdeel West te komen en ik moest bij wethouder Andrée van Es mijn verhaal doen met nog een aantal vertegenwoordigers van Joodse organisaties. De grote vraag was: Hoe het zit met het antisemitisme in Nederland? De nadruk lag heel sterk op antisemitisme. De toenmalige minister van Justitie, Hirsch Ballin, moest er zelfs voor naar de Tweede Kamer komen.
En dan komen de reacties, tientallen. Daar ben ik eigenlijk nog veel meer van geschrokken. Dat heten dan steunbetuigingen, maar het zijn alleen maar scheldkanonnades aan het adres van de moslims in Nederland, de Marokkanen en de Turken, en van zo’n aard dat de woorden van de heer Wilders er nog netjes bij zijn. Dan denk je: „Dit gaat niet over antisemitisme, maar over hoe we met elkaar omgaan.”
Toen stond op 23 december in het dagblad Trouw een ingezonden stuk van Ibrahim Wijbenga, een Marokkaans-Nederlands jongerenwerker en voorzitter van het Landelijk Platform Aanpak Jeugdcriminaliteit. Hij stelde dat moslims te weinig doen tegen antisemitisme en dat het toenemend antisemitisme onder moslimjongeren de spuigaten uitloopt. Daar heb ik op gereageerd door te stellen dat de Joodse gemeenschap islamofobie kent en dat we moeten werken aan de dialoog tussen de twee gemeenschappen. Ik schreef dat er al initiatieven zijn, misschien kleinschalig, maar toch. Ik wilde en wil maar zeggen: tegenover de incidenten staan positieve initiatieven.
Daarop kwamen allerlei reacties als: „Joden hebben nog nooit een aanslag gepleegd”, Of: „Meneer Lody, leest u de krant niet? Elke dag zijn er tientallen doden door islamitische aanslagen, omdat Allah groot is.” Toen dacht ik: „Het wordt nu tijd dat ik echt aan de bel ga trekken. Mensen, jullie weten dus helemaal niet waar het om gaat.” Er wordt gekeken naar wat Hamas in Israël doet en daar beoordelen we de Marokkaanse buurman op. Daar moeten we van af.
Waarop beoordelen wij onze bevolking hier in Nederland? Op wie wij hier zijn? Of op ons theologische gedachtegoed dat wij uit Bijbel, Koran of Thora vandaan halen? Wij moeten elkaar beoordelen op hoe wij hier in de samenleving staan. Als je afgaat op het theologische gedachtegoed dat we allemaal in huis hebben en je past het toe, dan zijn we allemaal levensgevaarlijk bezig.
Als je die meneer uit Marokko die ooit hiernaartoe is gekomen om in een fabriek te gaan werken beoordeelt op wat er in de Koran over Joden staat, ben je verkeerd bezig. Maar dat gebeurt hier. In mijn boekenkast heb ik de Misjna staan, waarin tot in de details beschreven staat wanneer en hoe iemand moet worden gestenigd. Daar kan men mij ook op beoordelen.
Wij Joden hebben al 2000 jaar geen tempel meer, maar wij bidden wel drie keer per dag voor de terugkeer van de tempel. Ik wil daar niet op beoordeeld worden. Ik wil beoordeeld worden op hoe ik als Joodse burger omga met mijn medeburger, waaronder de moslim.
De storm was nog niet geluwd of dat boek van Manfred Gerstenfeld verscheen, waarin hij zorgvuldig uitgekozen mensen over antisemitisme aan het woord laat. Gerstenfeld is een man die al in 1965 getraumatiseerd en gefrustreerd uit Nederland is weggegaan en zich in Israël heeft gevestigd. Vanuit die positie gaat hij mij vertellen hoe onveilig het in Nederland is. Ik heb hem wel eens verweten: „Meneer Gerstenfeld, als er een muis in Nederland piept, roept u: „Alle Joden weg uit Nederland.””
Gerstenfeld stelt dat de positie van de Joden in Nederland het falen weerspiegelt om de Joden te beschermen. Daar breng ik tegen in dat wij als Joden alle vrijheid hebben: we hebben vrijheid van meningsuiting, we hebben alle rechten die de Grondwet ons geeft. Er roept iemand in de Tweede Kamer wel eens iets over het Joodse slachten of over besnijdenis. Nou, daar verzet je je dan tegen. Maar het is hier niet onveilig en het is ook niet zo dat we hier geen rechten hebben. Het is hier geen Sovjet-Unie.
Ja, er zijn 100.000 Joden in de Tweede Wereldoorlog weggevoerd, maar er zijn er ook –heel weinig– die door onderduik, door medeburgers hen ze niet kenden, in leven zijn gehouden.
Boven op het boek van Gerstenfeld kwam nog een keer het interview van de zoon van rabbijn Evers waarin hij zegt dat hij volgend jaar naar Israël gaat, omdat het hier niet meer veilig is. Die jongen loopt al jaren met plannen rond om naar Israël te gaan. Wat echter gebeurt is dat antisemitisme als alibi wordt gebruikt. Zelf heb ik ook drie kinderen in het buitenland wonen, maar antisemitisme is nooit ter sprake gekomen.
Die jongen heeft het effect van zijn woorden niet overzien. Hij zegt dat 60 procent van de orthodoxe Joden uit Nederland vertrekt vanwege het antisemitisme. Een paar weken geleden had ik samen met andere Joodse vertegenwoordigers over het antisemitisme in Nederland een bijeenkomst met alle fractievoorzitters in de Tweede Kamer. PvdA-leider Cohen vroeg aan Ronnie Naftaniel van het CIDI: „Die 60 procent, hoe zit dat?” Daarop zei Naftaniel: „De aantallen in Nederland zijn zo klein, ik heb daar geen statistieken voor.” Met andere woorden, die jongen roept dat wel, maar het is niet op enige studie gebaseerd. Door de uitspraken van die jongen ontstaat er intussen wel de nodige beeldvorming die onterecht is.
Ik was gisteren bij Connect, een organisatie die door moslims in Amsterdam-West is opgezet. Connect runt een buurtcentrum, vangt jongeren na schooltijd op en organiseert met medewerking van Turkse, Marokkaanse en Surinaamse jongens straatsurveillances om de buurt te bewaken.
Een van die jongens zei tegen me: „Wat denkt u nou, meneer Van de Kamp, wat zou mijn vader doen als ik tegen mijn vader zeg: „Ik ben bij de moskee geweest en daar zat zo’n rotjood”? Weet u wat mijn vader zou zeggen? Hij zou niets zeggen, maar hij zou me een draai om mijn oren geven. Zo gaat het bij ons thuis.”
Een van de jongens liet me de kelder zien. Daar stonden honderden rollators, ziekenhuisbedden en allerlei medische apparatuur. Dat is afgedankt materiaal dat door Marokkaanse, Surinaamse, en Turkse jongens is gerepareerd voor derdewereldlanden. Jongens van pakweg zestien, zeventien jaar doen dat na schooltijd. Ik vroeg: „Is dat vrijwilligerswerk?” „Ja”, zei een van die knullen, „maar je wordt er wel voor beloond.” „Dus toch betaald”, was mijn reactie. Hij nam me mee naar een kantoortje en daar hing een foto van mensen uit Malawi waarop te zien was dat ze rollators en ander materiaal overhandigd kregen. Toen zei die jongen: „Ik mocht bij die bijeenkomst zijn en die rollators en die bedden aan die mensen geven. Een mooiere beloning kon ik niet krijgen.” Dat zei een Marokkaanse jongen uit Amsterdam-West, gewoon een scholier, waarvan ik denk: „Bij hem moet ik uit de buurt blijven, anders scheldt mij me uit voor rotjood.” Dan kennen we elkaar toch niet.
We moeten ervoor zorgen dat we geen verkeerd beeld van de ander krijgen. Dan zie ik ook toekomst voor de Joodse gemeenschap in Nederland, waarvan ik graag zou willen dat er meer religieuze Joden zijn. Maar als wij de kans krijgen een soort bondgenootschap te creëren tussen islamitische allochtonen en de Joodse gemeenschap is er zeker toekomst voor de Joodse gemeenschap in Nederland. Daar ben ik van overtuigd, maar tegen dit soort beeldvorming moeten we wel vechten. Dan mag iedereen me naïef noemen of zeggen: „Daar is weer zo’n theedrinker”, maar dat vind ik niet erg.”