„Zelfs kerkbanken heb ik zwart geverfd”
APELDOORN – Het valt niet mee een afspraak te maken voor een gesprek. „Niet overdag. Dan ben ik druk aan het werk”, zegt huisschilder Henk Weegbree. Over het geld dat hij daarmee verdient, wordt geen cent belasting betaald.
Een rasechte zwartwerker. „Zo zou je me inderdaad kunnen noemen”, beaamt de man uit een plaatsje in Zuid-Holland. Hij draagt in dit artikel niet zijn echte naam.
Twee maanden geleden werd hij 65. Maar stoppen met werken, daar denkt hij voorlopig niet aan. Minimaal drie dagen in de week hanteert hij nog verf en kwast. In het zwarte circuit, wel te verstaan; al dertig jaar vertrouwd terrein voor hem.
Henk trad al op zijn veertiende in dienst bij een baas. „Ik heb alleen lagere school. Dus moest ik vroeg op zoek naar een baan. Het lukte om bij een schildersbedrijf binnen te komen. Eerst beleefde ik er weinig plezier aan. Het enige wat ik mocht doen, was het gronden van nieuw hout”, vertelt hij.
„Na een poosje stapte ik over naar een werkgever die me echt het vak leerde. Hij gaf me in de praktijk een goede opleiding. Toen kreeg ik er aardigheid in. En dat is altijd zo gebleven. Een prachtig beroep, toch?”
Ging hij meteen zwart bijklussen? Weegbree: „Nee, dat begon pas toen ik een jaar of 35 was. Voor die tijd kwam ik daar niet aan toe. Ik hield van sporten, van voetballen en hardlopen vooral. Daar besteedde ik m’n vrije uren aan. Dat vond ik belangrijker dan geld.
Maar op een keer vroeg een neef van me of ik samen met hem in de avonduren voor een jong stel een huisje wilde schilderen. Je snapt wel hoe dat gaat: het begint met zo’n klus, daarna even niks, en dan de volgende; van lieverlee wordt het steeds meer. Ik was inmiddels getrouwd en ik had drie kinderen. Je ontdekt dat het toch wel leuk is om wat ruimer in je jasje te zitten, zodat je niet elk dubbeltje hoeft om te draaien.”
De klantenkring breidde zich gestaag uit. „De buren van degene bij wie je bezig bent, trekken ook aan de bel en die hebben weer een familielid of een kennis die je vraagt.” Het werd gewoonte om vier avonden in de week van zes tot negen in de weer te zijn, ’s zomers buiten en ’s winters binnen.
Het motief bleef altijd hetzelfde: „Je kunt dankzij die inkomsten mooi wat extra’s doen. Geld maakt niet gelukkig, maar het is wel makkelijk als je het hebt.” Zijn baas, voor wie hij vaak ver van huis aan de slag was, had er geen problemen mee. „M’n collega’s deden hetzelfde. Als je er overdag maar niet de kantjes van afliep.”
In 2005 ging Weegbree met de VUT. Hij was toen 60. Doordat hij zo vroeg uittrad, ontving hij slechts een povere uitkering. „Maar ik rekende ermee dat ik die riant kon aanvullen door zwart actief te blijven, in m’n eigen ritme, zonder ’s morgens om zes uur uit bed te hoeven. ’s Avonds ben ik nu vrij en als het ’s zomers met de warmte te gek wordt, zeg ik tegen de klant: misschien zie je me morgen weer, vandaag niet.” Sinds kort is de VUT ingeruild voor de AOW.
Aan werk geen gebrek. „Meer dan genoeg. Pas belde er een man om te vragen of ik over twee jaar zijn huis vanbinnen helemaal wil opknappen. Ik moet regelmatig nee verkopen. Voor komende zomer kan er echt niks meer bij. Propvol.”
Weegbree heeft naar zijn zeggen nooit een cent van zijn bijverdiensten vermeld op zijn aangiftebiljet. De klanten op hun beurt betaalden geen btw. Vragen van de zijde van de fiscus bleven uit.
Hoe kijkt hij zelf aan tegen zijn handelen? Henk: „Ik heb daar geen moeite mee. Ik werk eerlijk voor mijn geld, m’n gezin is er beter van geworden en ik heb nooit iemand tekortgedaan; ik zal bij niemand een uur te veel rekenen.
Ik vind het gezellig om bij de mensen te zijn en dat is omgekeerd ook zo, merk ik vaak. Ik werk snel en netjes en ik pas me overal aan. Ze moeten alleen niet om een rekening vragen.
Bovendien stimuleer ik de economie. Als ik elke dag thuis op de bank zou zitten, zou ik minder besteden en dat is volgens mij zeker nu met die crisis niet de bedoeling. Wat zou er, denk je, met de economie gebeuren als alle zwartwerk stopte?”
Weegbree vervolgt: „Een schilder hier uit het dorp beschouwt mij niet als een concurrent, als iemand die opdrachten voor zijn neus wegkaapt. Voor degenen die bij jou aankloppen, ben ik toch te duur, zei hij me eens.
Ik weet wel, ik praat natuurlijk m’n eigen straatje schoon, maar ik vind dat de Belastingdienst zich niet met dit soort zaken zou moeten bemoeien. Ik werk voor veel mensen die het in het wit eenvoudig niet kunnen betalen. Dan zijn ze drie keer zo veel kwijt. Zij zijn met mij geholpen, anders moeten ze zelf aan het knoeien aan hun huis. En ik verdien er wat mee. Overigens zeg ik erbij dat mensen met een vet salaris en een grote Mercedes me eveneens inschakelen, hoor.
Laten we nuchter zijn, we proberen toch allemaal zo goedkoop mogelijk een klus uit te besteden en zo weinig mogelijk belasting te betalen. Ook bij mensen die ’s zondags keurig twee keer naar de kerk gaan, schilder ik volop. Ook die letten op de portemonnee, weet ik inmiddels wel uit ervaring.
Niemand heeft er ooit tegen me gezegd: Jij bent fout bezig. Dat komt, vermoed ik, omdat ik overdag gewoon bij een baas werkte. Kijk als je een uitkering hebt als werkloze of arbeidsongeschikte en je gaat dan volop aan de slag, ligt het anders. Dat keur ík ook niet goed. Dat is een heel duidelijk verschil.”
Weegbree: „Ik heb zelfs de banken in een kerk wel eens zwart geverfd.” Dat vonden ze een passend kleurtje? Schaterlachend: „Nee, er moest blanke vernis op. Je begrijpt wat ik bedoel.”
Dit is het eerste deel in een serie over zwartwerk.