’Donner zoekt excuus om wetgeving aan te scherpen’
Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, minister Donner van Justitie is er op uit om ook het tweede terroristenproces in Nederland te laten mislukken. Doel: draagvlak krijgen om het recruteren van strijders voor de jihad (heilige oorlog) in de wet strafbaar te stellen en verdachten van dit vergrijp in de toekomst makkelijker te kunnen opsluiten.
Dit is de stellige overtuiging van de advocaten V. Koppe en M. Pestman die met kantoorgenoten vier van de twaalf verdachten in het tweede terroristenproces in Nederland verdedigen. De behandeling van deze rechtszaak begint maandag voor de rechtbank in Rotterdam en duurt tot en met 22 mei.
Justitie verdenkt de groep van het recruteren, trainen en faciliteren van jihad-strijders. Om aan financiële middelen te komen zou de vermeende organisatie zich schuldig hebben gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne.
„De verdenkingen zijn zo ver gezocht en er is zo weinig bewijs. Er moet een andere reden zijn waarom deze zaak dan toch voor de rechter wordt gebracht”, concludeert Koppe. „Natuurlijk zijn wij de advocaten van de verdachten. Maar zo’n mager dossier heb ik echt nog nooit gezien. Dit gaat ongetwijfeld opnieuw leiden tot vrijspraak, net als in het eerste terroristenproces. Dat weet Donner ook heel goed.”
„Het is alsof ze bewust op een schipbreuk afstevenen”, constateert Pestman. „Na de vrijspraak in de eerste terroristenzaak zei Donner opvallend snel dat als het huidige vonnis in hoger beroep in stand blijft, de wet moet worden aangepast om terroristen in Nederland goed te kunnen bestrijden. Als er in deze nieuwe zaak weer vrijspraak volgt, roepen Donner en Remkes direct dat ze geen instrumenten hebben om terrorisme aan te pakken.” Het is zeer kwalijk dat deze manier van politiek bedrijven over de ruggen van de huidige verdachten gaat, menen Koppe en Pestman.
Een woordvoerder van het ministerie van Justitie doet de uitlatingen van Koppe en Pestman af als „volstrekte onzin”.
Op 18 december sprak de rechtbank in Rotterdam vier vermeende terroristen vrij. Zij waren de eerste vermeende terroristen die in Nederland terechtstonden. De vier zouden te maken hebben gehad met een verijdelde aanslag op de Amerikaanse ambassade in Parijs. De rechtbank sprak hen vrij omdat het Openbaar Ministerie (OM) de verdachten louter op basis van informatie van de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst, nu de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD), had aangehouden. Ook was het bewijs dat werd aangeboden veel te mager, zo concludeerde de rechtbank.
Dat de aanpak van terrorisme in Nederland problemen oplevert, erkennen deskundigen ook. „Nederland heeft bijvoorbeeld in alle opzichten gefaald in de zaak Mullah Krekar”, meent A. Smeulers, universitair docent internationaal strafrecht aan de Universiteit Maastricht. „Het is schokkend om te zien hoe gemakkelijk de rechten van verdachten opzij worden geschoven, zodra er een verdenking van terrorisme is. Dat kan ook negatieve gevolgen hebben voor een proces, waardoor terroristen mogelijk op vrije voeten komen”, stelt ze in de jongste uitgave van het Nederlands Juristenblad.
Dit onvermogen van de overheid brengt dus ook risico’s met zich mee, concludeert Smeulers. „Enerzijds blijken de rechten van verdachten nogal makkelijk aan de kant geschoven te worden, anderzijds blijken de in Nederland gemaakte keuzes weinig effectief.”
De zaak-Krekar toont de gebreken overduidelijk aan, vindt ze. Krekar loopt inmiddels vrij rond, terwijl het Westen hem ervan verdenkt leider te zijn van een terroristische organisatie. „In deze zaak blijkt hoe gemakkelijk het recht wijkt in de strijd tegen het terrorisme en hoe snel een verdachte persoon waarvoor internationale belangstelling bestaat, een speelbal van de staat wordt”, schrijft Smeulers.
„Het is bovendien zeer onverstandig om op deze manier met vermeende terroristen om te gaan.” Dat Krekar nu op vrije voeten is, kan volgens haar toch niet de bedoeling zijn geweest. Ook kunnen de gemaakte ’blunders’ een eventuele strafzaak tegen de Irakese Koerd behoorlijk in gevaar brengen, meent zij.
Het grootste probleem is dat Krekar is uitgezet met het kennelijke oogmerk hem over te dragen aan de Noorse autoriteiten om hem daar strafrechtelijk te laten vervolgen, vindt de strafrechtdeskundige. Dat is in haar visie een verkapte uitlevering. Ook wordt de Nederlandse uitleveringswet met voeten getreden, meent Smeulers.
„Opvallend genoeg vindt de Tweede Kamer de hierboven beschreven onrechtmatigheden geen reden om de minister nader aan de tand te voelen. Slechts het gegeven dat Krekar niet is aangehouden door de Noorse autoriteiten was aanleiding tot Kamervragen.”