Suriname nog zoekende
Het is vandaag 35 jaar geleden dat Suriname kolonie af was en als zelfstandige republiek aan een nieuwe fase in de geschiedenis begon.
Op 25 november 1975 werden de koninkrijksbanden met Nederland doorgesneden en ging het land hoopvol op eigen benen verder.
Met een overdaad aan olie, goud, bauxiet en regenwoud moest Suriname een van de welvarendste landen van de wereld worden. Een coup, patronage, corruptie en vooral politieke onwil hebben die droom wreed verstoord. Desondanks zijn Surinamers optimistisch over hun toekomst en trots op wat wél is gerealiseerd.
Robby Mohan heeft zijn Surinaamse vlag al klaarliggen. De rijinstructeur zal deze, zoals bij iedere Srefidensi, zoals de viering van onafhankelijkdsdag wordt genoemd, fier voor zijn woning laten wapperen. „Natuurlijk, ik ben Surinamer en ik ben blij met onze zelfstandigheid. Ik mag als Hindoestaan dan wel een nakomeling van immigranten uit India zijn, ik voel me bovenal Surinamer.
Ik ben mij wel bewust van mijn afkomst, ik leef echter hier. Sterker nog, ik ben nog nooit in India geweest. Ik zou me daar een vreemde voelen. In Suriname ben ik met mijn kondreman, mijn landgenoten, dit is mijn thuis.”
„Sociologisch gezien kan Suriname niet bestaan”, zegt parlementsvoorzitter Jenny Simons. „Met zo veel culturen en etniciteiten uit alle delen van de wereld lijkt het onmogelijk om één natie te vormen. Maar we bestaan wel en hebben bewezen dat het kan. Dat is iets waar we trots op mogen zijn.”
Simons heeft een punt. Suriname wordt vaak geroemd om de vreedzame wijze waarop de verschillende etnische groepen met elkaar leven. Van de eerste bewoners, de inheemsen, tot de nazaten van Afrikaanse slaven, van de nakomelingen van de Brits-Indische en Javaanse contractarbeiders tot de Brazilianen en Chinezen. Een bonte verzameling religies en een al even bonte opeenhoping van culturele uitingen en tradities.
Die saamhorigheid staat dan ook centraal tijdens de viering van 35 jaar onafhankelijkheid, zoals dat ook bij de vorige 34 vieringen het geval was.
Maar die saamhorigheid is sinds 1975 geen garantie geweest voor een vlekkeloze start van het zelfstandig bestaan. In die 35 jaar heeft de Surinamer twee staatsgrepen, een binnenlandse oorlog en tal van mensenrechtenschendingen meegemaakt. Het land zelfstandig opbouwen, bleek moeilijker dan verwacht.
Terwijl de bevolking de veelgebruikte uitdrukking ”eenheid in verscheidenheid” uitdraagt, zijn de etnische scheidslijnen in de politiek nog altijd haarscherp. Hindoestaanse, creoolse en Javaanse politici gunnen elkaar vaak het licht in de ogen niet en zijn vooral bezig met het begunstigen van hun eigen etnische achterban.
Dat was in 1975 al zo en sindsdien is er weinig veranderd. Een Javaan heeft een grotere kans om dat felbegeerde stukje domeingrond te krijgen om zijn huis te bouwen, als de verantwoordelijke minister een Javaan is. De Hindoestaan heeft een exportvergunning eerder in handen als het ministerie dat deze afgeeft wordt geleid door een Hindoestaan.
Mohan ergert zich aan deze vormen van etnische bevoordeling. „Waarom zou ik mijn linkerbuurman, die ook Hindoestaan is, wel helpen en mijn rechterbuurman, een creool, niet? Zijn we niet allemaal Surinamers dan? De meeste mensen in dit land denken niet via etnische wegen, helaas doen onze politici dat wel. En van hen zijn we wel in heel veel dingen afhankelijk. Daar doe je niets tegen.
Ik heb zelf nooit op een Hindoestaanse politieke partij gestemd; uit principe niet. Een partij moet een ideologie hebben, geen gekleurde bril waar selectief door wordt gekeken. Surinamers moeten vooropstaan, geen Hindoestanen, creolen of Javanen.
Ik denk wel dat dit etnische denken in de toekomst gaat veranderen, ook in de politiek. Ik ben zelf in een vrij conservatief Hindoestaans gezin opgegroeid. Mijn vader zei wel eens: „Die creolen kun je niet vertrouwen” of: „Die Javanen zijn lui.”
Mijn ouders hadden liever ook niet dat ik niet-Hindoestaanse vriendjes mee naar huis nam. Als ik nu naar mijn eigen kinderen kijk, dan valt op dat zij het verschil tussen een Hindoestaans of een creools klasgenootje niet eens zien. Nou ja, ze zien het misschien wel, maar het maakt ze niet uit. Ze zullen nooit zeggen dat ze ”met die creoolse jongen” of ”dat Javaanse meisje” ruzie hebben gehad. Het zijn gewoon klasgenoten, geen kinderen die in een etnische hoek worden neergezet. Hun generatie zal dat ook overbrengen op de volgende generatie en die weer op een nieuwe generatie. Over vijftig jaar praat misschien niemand meer over creolen, Hindoestanen en Javanen.”
Voorlopig is dat nog niet zover, zeker niet in de politiek. Al 35 jaar roept iedereen dat de handen ineen moeten worden geslagen, etnische verschillen opzij dienen te worden gezet en dat er nu eindelijk eens geprofiteerd moet worden van al die natuurlijke rijkdommen, zoals goud, olie, bauxiet en bos, waar het land zo mee gezegend is.
In werkelijkheid is van het gebruik daarvan weinig terechtgekomen vanwege vriendjespolitiek, corruptie en de behartiging van vooral de eigen etnische belangen. Die hebben Suriname tot nu toe weinig voorspoed gebracht. De staatskas is leeg –zo leeg zelfs dat de regering bij het eigen volk moest bedelen om de peperdure festiviteiten van vandaag te kunnen betalen– en buitenlandse investeerders staan nog altijd niet in de rij om het land verder tot ontwikkeling te brengen. Of het moeten de Chinezen zijn, die in ruil voor hun steun jaarlijks tienduizenden hectares ongerept regenwoud mogen kaalkappen.
Dat ex-dictator Desi Bouterse sinds kort de democratisch gekozen president is, maakt de situatie er niet beter op. Vooral in Nederland staat men niet te springen om de helpende hand te bieden en ook veel andere landen nemen een afwachtende houding aan. Want zakendoen met een veroordeelde drugshandelaar en de hoofdverdachte in het proces van de Decembermoorden van 1982, waarbij vijftien tegenstanders van het militaire regime werden geëxecuteerd, ligt moeilijk. En beloftes van Bouterse om een frisse politieke wind door Suriname te laten waaien en af te stappen van de traditionele patronagepolitiek ten spijt, hebben Surinamers nog geen enkele verandering gezien.
Rijinstructeur Mohan beseft ook dat het nog wel even zal duren voordat Suriname een welvarend land is. „Maar ja, vergeet niet dat we pas 35 jaar jong zijn. Het Nederlandse koninkrijk is ook niet binnen een paar decennia geworden tot wat het nu is. Dat kost tijd. Het belangrijkste is dat ik, samen met andere Surinamers, kan zeggen dat de grond waarop we leven van ons is. We zijn allen eigenaar van het mooiste land ter wereld. Daar ben ik enorm trots op. Suriname is nog zoekende, maar ooit zal dit het rijkste land ter wereld zijn.”