Lijden
„Kostelijk is in de ogen des Heeren de dood Zijner gunstgenoten.” Psalm 116:15
Alle geliefde broeders in Christus die zich in Holland, Brabant en Vlaanderen bevinden, met alle gelovigen in Christus: genade en vrede van God onze Vader en onze Heere Jezus Christus.
Lof en dank zij de Vader aller barmhartigheid, Die ons in deze tijd opnieuw Zijn wonderbaar licht laat zien, dat tot nu toe vanwege onze zonde verborgen geweest is, die ons aan het gruwelijke geweld van de duisternis heeft onderworpen en ons zo smadelijk heeft doen dwalen en de Antichrist laten dienen. Maar nu is de tijd teruggekomen dat wij de stem van de tortelduif horen en de bloemen in ons land zien opkomen (Hooglied 2:12).
Aan deze vreugde, mijn geliefden, hebben jullie niet alleen deel, maar jullie zijn ook de voornaamsten geworden aan wie wij zo’n vrede en gelukzaligheid beleefd hebben. Want jullie is het ten aanschouwen van iedereen gegeven het Evangelie niet alleen maar te horen en Christus te erkennen, maar ook de eersten te zijn die om Christus’ wil nu schande en schade, angst en nood, gevangenis en gevaar lijden; en jullie zijn nu zo vervuld met vruchten en sterkte des geloofs, dat jullie het ook met jullie eigen bloed begoten en bekrachtigd hebben. Want bij jullie hebben de twee edele kleinoden van Christus, Hinricus en Johannes, in Brussel hun leven gering geacht, opdat Christus met Zijn Woord geprezen zou worden. O, hoe verachtelijk zijn de twee zielen terechtgesteld! Maar hoe heerlijk en in eeuwige vreugde zullen zij met Christus wederkomen en diegenen rechtvaardig richten, door wie zij nu onrechtvaardig zijn berecht! Ach, hoe een geringe zaak is het, door de wereld te schande gemaakt en gedood te worden, voor hen, die weten dat hun bloed kostelijk en hun dood dierbaar is in Gods ogen, zoals de psalmen zingen (Ps. 9:13; 116:15)!
Wat is de wereld tegen God? Wat een vermaak en vreugde hebben alle engelen gezien bij deze twee zielen! Hoe graag zal het vuur van dit zondige leven tot hun eeuwige, van deze smaad tot de eeuwige heerlijkheid geholpen hebben! God zij geloofd en in eeuwigheid geprezen, dat wij het beleefd hebben, echte heiligen en oprechte martelaars te zien en te horen, waar we tot nu toe zo veel valse heiligen verhoogd en aanbeden hebben! Wij hierboven zijn het tot nu toe nog niet waard geweest Christus tot een zo kostbaar, waardevol offer te worden, hoewel velen van onze leden niet zonder vervolging zijn geweest en het nog zijn.
Daarom, mijn allerliefsten, wees getroost en vrolijk in Christus en laat ons Zijn grote tekenen en wonderen danken, die Hij onder ons begonnen is te doen! Hij heeft ons het verse, nieuwe voorbeeld van Zijn leven voorgehouden. Nu is het tijd dat het Rijk Gods niet in woorden, maar in kracht bestaat. Hier leert men wat gezegd is: „Zijt vrolijk in de verdrukking” (Rom. 12:12). „Het is een kleine tijd”, spreekt Jesaja, „dat Ik u verlaat, maar met eeuwige barmhartigheid zal Ik u aannemen” (54:7). En in de 91e Psalm: „Ik ben (spreekt God) met hem in de benauwdheid, Ik zal hem er uitredden en zal hem eren, want hij heeft Mijn Naam erkend” (vers 14 e.v.).
Op 1 juli 1523 werden op de Grote Markt in Brussel, in de Nederlanden, twee augustijnermonniken, Hendrik Voet en Johan van Essen, als eerste martelaren van de Reformatie verbrand. Zij hadden –evenals andere augustijnen uit Antwerpen– de lutherse prediking via hun prior, Jakob Propst, een nauwe vriend van Luther, leren kennen. Ondanks de druk van de inquisitie verloochenden zij hun geloof niet, met als gevolg dat zij op de brandstapel terechtkwamen. Luther was diep geraakt door hun lot, maar ook door hun geloofsmoed, aldus Hans Christian Knuth in het derde deel van ”Martin Luther Ausgewählte Schriften”. Eind juli of begin augustus 1523 schreef de Wittenberger reformator bovenstaande open brief „aan de christenen in Nederland.”