De realiteit van het naturalisme
Kunstenaars hebben door de eeuwen heen geprobeerd de werkelijkheid op het schildersdoek te vangen. Dat bleek meestal een illusie want ze creëerden simpelweg een eigen werkelijkheid. Het naturalisme –eind negentiende eeuw– kwam in de buurt van het oude ideaal. Dank zij de fotografie.
In het Van Gogh Museum in Amsterdam is een overzicht van naturalistische kunst uit de periode 1875 tot 1918 te zien. De tentoonstelling geeft weer hoe populair deze fotografische stroming in de schilderkunst korte tijd is geweest. De stijl waaierde uit over heel Europa –Finland, Zweden, Frankrijk, Hongarije– maar kreeg ook in de Verenigde Staten stevig voet aan de grond. Niet helemaal toevallig is Gabriel P. Weisberg, hoogleraar kunstgeschiedenis van de universiteit van Minnesota, gastconservator van deze tentoonstelling.
Het naturalisme wordt nogal eens verward met het realisme. Het is daarom mooi dat de tentoonstelling in het Van Gogh Museum een ‘realistische’ tegenhanger heeft in de Rotterdamse Kunsthal: ”Feest der herkenning!” In de Kunsthal zijn ruim 150 schilderijen, sculpturen, foto’s en videowerken verzameld om „de rijkdom en diversiteit van de realistische kunst” van 1850 tot nu te tonen.
Het realisme is een stroming in de beeldende kunst en de literatuur die in de negentiende eeuw in Frankrijk ontstond, mede als reactie op de romantiek. Het idealistische, bovennatuurlijke en fantastische dat in laatstgenoemde stroming vooral werd nagestreefd maakte plaats voor een natuurgetrouwe weergave van het alledaagse leven.
De Rotterdamse expositie laat zien dat ”realisme” een veelomvattende term is. ”Feest der herkenning” toont de vele gezichten van deze stroming: interieurs, stillevens, portretten, landschappen uit een breed tijdbestek. Er is werk te zien van de vroege Franse realist Gustave Courbet (1819-1877), van de magisch realisten Franz Radziwill (1895-1983) uit Duitsland en Carel Willink (1900-1983) uit Nederland, er hangen vrouwenportretten van de Duitse Nieuwe Zakelijkheidkunstenaar Christian Schad (1894-1982), werk van de Roemeense assemblagekunstenaar Daniël Spoerri (1930) en foto’s van de Nederlandse portrettist Rineke Dijkstra (1959).
Wie door de zalen van het Van Gogh Museum dwaalt, ziet meteen dat het naturalisme van een heel andere orde is dan het –soms stuitende en nietsontziende– realisme. Wat direct opvalt is dat in het naturalisme de mens en zijn omgeving centraal staan. De schilders namen vaak eenvoudige boeren als onderwerp, of het harde, onmenselijke leven van de arbeiders in de steden. Hun stijl van schilderen was zeer gedetailleerd en de werken lijken momentopnamen uit het echte leven.
De schilderijen zijn echter zorgvuldig gecomponeerd. Ze waren bedoeld om een duidelijk verhaal –al dan niet met een moralistische boodschap– over te brengen. Soms was het thema religieus, zoals in ”Laat de kinderen tot Mij komen” van de Duitser Fritz von Uhde uit 1884 en in ”Doe dit te mijner gedachtenis” van de Hongaar István Csók uit 1890. Maar vaak ging het om dezelfde thema’s die de Franse schrijver Emile Zola (1840-1902) in zijn naturalistische romans en toneelstukken had beschreven. Door sociale wantoestanden aan de kaak te stellen en de vinger bij zere plekken van de samenleving te leggen, toonden ze hun maatschappelijke betrokkenheid. Ze kozen dan voor thema’s als prostitutie, decadentie, armoede en racisme. In hun werk namen ze het vaak op voor de kleine man.
Een mooi voorbeeld daarvan is ”In staking” van Hubert von Herkomer (een Brit van Duitse afkomst) uit 1891. Het is een indringend portret van een arbeider die uit protest tegen uitbuiting het werk heeft neergelegd. De man kijkt verbeten en tegelijk uiterst onzeker. Zijn vrouw en kinderen staan achter hem, maar beseffen maar al te goed dat hun toekomst er niet zonniger op wordt als straks ontslag volgt. Het is een beeld van een gezin dat aan alle kanten klem zit, met de rug tegen de muur staat.
Als dit schilderij (en dat geldt trouwens voor alle andere naturalistische werken) wordt vergeleken met soortgelijke werken uit de realistische stroming, dan springt nog een verschil in het oog. Ook realistische kunstenaars konden maatschappijkritisch zijn. In de jaren dertig –crisistijd– portretteerde de Duitse fotograaf August Sander (1876-1964) bijvoorbeeld tientallen straatarbeiders. En ook de sculptuur ”Two Workers” van de Amerikaanse hyperrealist Duane Hanson uit 1993 heeft zo’n kritische ondertoon. Naturalisten lieten echter veel sterker de persoonlijkheid van het individu tot gelding komen. Zij beeldden mensen zó af dat hun karakter, hun gemoedsstemming en hun gevoelsleven tot uitdrukking kwam. De realisten zijn eerder geneigd personen als types weer te geven. In de woorden van gastconservator Weisberg: „Realisme was een manier om het menselijk bedrijf op een ongeëmotioneerde manier te beschrijven en vast te leggen, waarbij de aandacht werd toegespitst op het uiterlijk voorkomen van mensen en hun milieu.” Naturalisten streefden daarentegen „psychologisch inzicht in de impact van het milieu op het leven” na.
Dat psychologische inzicht kon mede verkregen worden door gebruik te maken van –nog in de kinderschoenen staande– fotografie. Het ging immers om de weergave van het leven zoals zich dat aan mensen voordeed, schijnbaar betrapt op een onbewaakt moment. Vandaar dat het Van Gogh Museum de band tussen fotografie, film en schilderkunst in de tentoonstelling letterlijk zichtbaar maakt en op die manier verrassende parallellen laat zien.
Tegelijk kan worden geconstateerd dat juist de fotografie het naturalisme als stroming uiteindelijk om zeep heeft geholpen. Omdat de fotografie zelf een vorm van kunst werd.
”Illusie en werkelijkheid” is tot en met 16 januari te zien in het Van Gogh Museum in Amsterdam; www.vangoghmseum.nl; ”Feest der herkenning!” is tot en met 16 januari te zien in de Kunsthal in Rotterdam; www.kunsthal.nl.