Korea
De straten van Seoul ogen safe. Meisjes van tegen de twintig lopen in ’t donker gerust buiten. Maar de nucleaire dreiging uit Pyongyang veroorzaakt een halve eeuw na de deling nog onrust. Zoals ook de oorlog tegen Saddam dat deed. Protesten tegen steun aan de strijdende Bush bereikten deze maand in de hoofdstad een climax. Ondertussen houden tal van Zuid-Koreanen hun opvatting vast: binnen tien jaar is de hereniging met het andere Korea een feit.
Zo ver is het nog niet. Toen Thomas Jeon, vertegenwoordiger van Sheraton Four Points-hotel, een paar weken geleden op de internationale luchthaven van Seoul zijn gasten -zomaar een paar onbekende buitenlanders- naar de shuttlebus dirigeerde, golden zijn eerste woorden het gevecht rond Bagdad. „Het gaat verkeerd, hè!” Als zo’n verklaring tegen vreemden de inzet vormt, zit het onderwerp de zegsman hoog. Hij vroeg aandacht voor de gevreesde gevechten van straat tot straat. Maar hij bedoelde meer.
Thomas maakte met zijn commentaar opmerkzaam op het die dag in stemming komende plan van de regering om 600 militaire technici en 100 artsen naar Irak te sturen. Dat zou de solidariteit met Amerika ten goede komen. Het parlement nam met 179 tegen 68 stemmen bij 9 onthoudingen het voorstel aan. President Roh Moo Hyun verdedigde het idee door te zeggen dat „het assisteren van de Verenigde Staten in moeilijke tijden veel zal helpen bij een vreedzame oplossing van het Noord-Koreaanse nucleaire probleem.” Niet tot ieders genoegen.
Veel van Thomas’ landgenoten voelen niets voor Rohs saamhorigheidsgevoelens in de richting van Washington. Zij plegen verzet en kanten zich er fel tegen. Bush’ aanval op Saddam Hussein heeft dat in de hand gewerkt. Enerzijds voeren Koreanen de discussie over de rechtvaardigheid van deze Brits-Amerikaanse oorlog tegen Irak. Door te demonstreren.
Anderzijds koesteren Zuid-Koreanen het argument dat elke hulp aan Bush de krijgsmacht in hun land verzwakt. Dat zou een probleem zijn indien de noordelijke buurman Kim Jong Il het op z’n heupen kreeg. Eind februari drong het regiem in Pyongyang er bij zijn leger en de Noord-Koreaanse burgers op aan zich gereed te maken voor een oorlog. De communisten beschuldigden de Verenigde Staten ervan dat zij een aanval voorbereidden. Aanleiding voor de door Amerika geplande grote oorlogsoefening op het Koreaanse schiereiland vormde de bekentenis van een regeringsfunctionaris uit Pyongyang dat zijn land aan de ontwikkeling van kernwapens werkt.
De oorzaak achter de zich tegen de ooit als redder opgetreden Verenigde Staten kerende krachten zijn niet zo simpel in kaart te brengen. In elk geval is er sprake van beïnvloeding vanuit Amerika zelf. Zo schreef recent Anders Stephanson, een historicus uit de States, op de opiniepagina van het Engelstalige dagblad The Korea Times heel kritisch over zijn eigen president: „Hij meent dat hij de wereld kan veranderen.” De wetenschapper laakt dat de man uit het Witte Huis zich bedient van de taal van het „messiaans protestantisme.” En vervolgens: „De Verenigde Staten weten zich uitverkoren, in feite verplicht, vanwege een hogere autoriteit (stellig hoger dan de Verenigde Naties), iedereen overal te verlossen.”
Wat zit er achter het Zuid-Koreaanse verzet? Er zijn andere argumenten. Vorig jaar juni zijn twee schoolmeisjes dodelijk verongelukt. Dat kwam doordat de bestuurder van een gewapend voertuig van de 37.000 in het land gestationeerde Amerikaanse soldaten wellicht niet goed uitkeek. Die gebeurtenis vormde een van de beginpunten van kritiek op wat mensen beschouwden als een ongelijke relatie tussen de States en Seoul. Door de oorlog in Irak keerden ook tal van activisten onder de studenten zich tegen Washington. Eenvoudige gebeurtenissen kunnen onvoorziene consequenties met zich meebrengen.
Ds. Chang Won Shu van de Samyang Presbyterian Church in Seoul vindt onrust niet bevreemdend. „In de Korea-oorlog vonden 5 miljoen mensen de dood. De aandacht voor kernwapens en de relatie met de Verenigde Staten doen de spanning in gezinnen groeien. Soms ook de boosheid. Want er leven nog altijd heel wat families die in de jaren ’50 gesneuvelde gezinsleden betreuren. Waar mensen over vereniging spreken, blijken ze nijdig op anderen die hun verwanten hebben gedood. Toch geloven Zuid-Koreanen in het algemeen dat de vereniging er komt. Die kwestie vormt het belangrijkste gespreksonderwerp.”
De gevoelens van het volk uiten zich op onderscheiden manieren. Zo’n 3000 studenten betuigden via een mars naar de parlementsgebouwen hun steun aan de president. Kim Goo Boo, leider van de conservatieve, pro-Amerikaanse Alliantie van Vrije Burgers van Korea, juichte het besluit om troepen te zenden toe. Maar hij verweet Roh Moo Hyun besluiteloosheid. En dat „maakte de kloof met antioorlogsactivisten en demonstranten breder.”
Die kloof kwam inderdaad openbaar. Er zijn Zuid-Koreanen die de dag waarop de volksvertegenwoordiging besloot tot steun aan de VS in de strijd tegen Irak typeren als „een dag van eerloosheid.” Hun land boog immers voor de logica van de macht tegenover de publieke opinie. Park Kyung Ryul, voorzitter van de studentenvereniging van de Nationale Universiteit van Seoul, sprak publiekelijk de hoop uit dat de president meer aandacht gaat schenken aan mensenrechten en vrijheid dan aan het volhouden van een theorie waarbij eigen voordeel centraal staat. Hij dreigde met een boycot. Vooral onder studenten leeft weerstand.
Ds. Chang Won Shu: „Noord-Korea telt momenteel 21 miljoen inwoners. Vier miljoen zijn er in enkele jaren tijd gestorven van de honger. Zuid-Korea telt 45 miljoen inwoners. Onze mensen zijn niet erg bang. Maar ze zij zich terdege bewust van de scheiding. De ouderen zijn streng anticommunistisch, omdat ze de overheersing nog hebben meegemaakt. Jongeren kennen die gevoelens veel minder.” Enerzijds ziet de presbyteriaanse predikant het nog steeds bestaande probleem tussen Noord- en Zuid-Korea nadrukkelijk onder ogen. Maar hij signaleert ook een andere moeilijkheid. „Een kloof tussen de verschillende generaties in Zuid-Korea.”
G. Roos