Wanklanken in het Witte Huis
Het is hem opnieuw gelukt. Ook met zijn jongste boek doet de Amerikaanse onderzoeksjournalist Bob Woodward weer het nodige stof opwaaien. Niet in de laatste plaats in het Witte Huis, waar volgens hem een sfeer van haat en nijd heerst.
Als Bob Upshur Woodward een nieuw boek aankondigt, worden de oren in Washington gespitst. In het bijzonder in het Witte Huis en het Capitool.
Want iedereen in de Amerikaanse politiek weet wat er op die vroege zaterdagmorgen van 17 juni 1972 is gebeurd. De hoofdredacteur van The Washington Post belt verslaggever Bob Woodward op, om hem te vertellen dat vijf mannen met camera’s en elektronische afluisterapparatuur in hun bezit zijn gearresteerd, terwijl ze bezig waren in het hoofdkantoor van de Democratische Partij in de hoofdstad. De naam van dat complex zal geen Amerikaanse president meer vergeten: Watergate.
Samen met collega Carl Bernstein wordt Woodward op de zaak gezet. Al snel wordt duidelijk dat er een lijn van de inbrekers naar het Witte Huis loopt. Het lukt beide verslaggevers echter niet aan te tonen dat de president of zijn directe omgeving bij de actie betrokken is.
Terwijl andere media de zaak na enkele maanden laten rusten, speuren Woodward en Bernstein verder. De verslaggevers ontdekken dat de inbraak slechts een onderdeel is van een geheime operatie, geleid door president Richard Nixon zelf, om de verkiezingscampagne van de Democraten te dwarsbomen.
Nixon beweert bij hoog en laag dat hij niets met de illegale acties te maken heeft. Het speurwerk van de twee vasthoudende journalisten brengt hen echter in steeds hogere regionen in het Witte Huis. Uiteindelijk komen ze erachter dat de persoonlijke assistent en de advocaat van de president opdracht hebben gegeven om de Democratische campagne te saboteren.
Hoewel Nixon er nog in slaagt te worden herkozen, sluit het net zich steeds verder. Als het hooggerechtshof in 1974 oordeelt dat geluidsbanden van zijn vergaderingen en telefoongesprekken moeten worden vrijgegeven, komt de betrokkenheid van de president en zijn campagnestaf bij het schandaal onmiskenbaar aan het licht.
Om afzetting te voorkomen, treedt Nixon op 9 augustus 1974 af. Zijn opvolger, Gerald Ford, verleent Nixon amnestie voor alle strafbare feiten die hij tijdens zijn presidentschap zou hebben begaan, dus tot een vervolging komt het nooit. In 2003, negen jaar na de dood van Nixon, verklaart zijn voormalige adviseur Jeb Magruder dat de president niet alleen heeft geprobeerd de inbraak in het Watergatecomplex te verdoezelen, maar dat hij zelfs persoonlijk opdracht tot de inbraak heeft gegeven.
De onthullingen van Woodward in de Watergateaffaire maken hem in één klap tot een gevierd onderzoeksjournalist in de Verenigde Staten. Door zijn enorme vasthoudendheid en uitstekende netwerk in Washington weet hij keer op keer de hand op geheime en gevoelige informatie te leggen.
Zijn boeken zijn dan ook stuk voor stuk bestsellers. Dat blijkt alleen al uit het feit dat de eerste druk van zijn nieuwste pennenvrucht, ”Obama’s War”, een oplage kent van 630.000 exemplaren.
Vooral over president George W. Bush publiceerde Bob Woodward veel. In een serie van vier lijvige boeken beschrijft de Amerikaanse auteur wat er zich achter de schermen in het Witte Huis afspeelt in de besluitvorming na de aanslagen van 11 september 2001 en rond de oorlogen in Irak en Afghanistan.
Toch heeft ook Woodward het niet altijd bij het rechte eind. Tijdens een gesprek met CNN-presentator Larry King wordt hem gevraagd: „Stel dat we oorlog tegen Irak gaan voeren en er worden geen massavernietigingswapens gevonden?” Woodwards stellige antwoord luidt: „Ik denk dat de kans dat dat gebeurt zo ongeveer nul is. Er zijn er gewoon te veel.”
In 2005 raakt Woodward in opspraak. Hij geeft toe dat een hooggeplaatste bron binnen de Amerikaanse regering hem twee jaar daarvoor de identiteit van CIA-agente Valerie Plame heeft onthuld. Hij besluit op dat moment echter niets met die informatie te doen. Een collega-journalist van de Chicago Sun-Times denkt er echter anders over en publiceert over het vermeende lek – met een grote politieke rel als gevolg. Woodward maakt later zijn excuses aan The Washington Post dat hij die informatie heeft achtergehouden.
Vijf jaar later neemt Woodward de regering-Obama op de korrel in ”Obama’s War”, dat vanaf maandag in de Verenigde Staten op de planken ligt. The New York Times kreeg al een exemplaar van het boek in handen en citeerde eerder deze week enkele passages. Vooral de diepe verdeeldheid in het Witte Huis over de aanpak van de oorlog in Afghanistan en het geruzie tussen politiek en legertop komen pijnlijk aan het licht.
”Haat en nijd in kabinet-Obama”, kopte het Belgische dagblad De Morgen deze week dan ook veelbetekenend. Niets is minder waar, als we Woodward moeten geloven. Al bij zijn aantreden maakte Obama volgens Woodward duidelijk dat hij binnen twee jaar van het dossier Afghanistan af wilde. Met als gevolg dat zijn veiligheidsadviseurs de afgelopen twintig maanden vechtend over elkaar heen rolden over het Afghanistanbeleid.
Daarbij werd niet zelden hard op de persoon gespeeld, onthult Woodward, die zich baseert op honderden vertrouwelijke memo’s en andere documenten. Zo betitelde vicepresident Joe Biden de speciale gezant voor Afghanistan en Pakistan, Richard Holbrooke, als het „meest arrogante mispunt dat ik ooit heb ontmoet, hoewel hij misschien wel geschikt voor dit baantje is.”
De militaire top komt er in Woodwards boek al niet veel beter van af. Generaal Petraeus, de commandant van de Amerikaanse troepen in Irak, stak zijn minachting voor David Axelrod, een de adviseurs van Obama, niet onder stoelen of banken. Minister van Defensie Robert Gates, bang dat Thomas Donilon admiraal James Jones als nationale veiligheidsadviseur zou opvolgen, noemde Donilon „een regelrechte ramp.”
Het geruzie bleef ook niet altijd zonder gevolgen. Vorig jaar waarschuwde admiraal Dennis Blair de president dat radicale moslims met Amerikaanse en Europese paspoorten in Pakistan werden getraind om westerse doelen aan te vallen. Na afloop van de briefing kreeg Blair een uitbrander van de chef-staf van het Witte Huis, Rahm Emanuel: „Je legt dit expres op ons bordje, zodat het later niet jouw fout is als het misgaat.” Een paar maanden later stuurde Obama Blair de laan uit.
Woodward onthult verder dat de Amerikaanse inlichtingendienst informatie heeft dat de Afghaanse president Karzai, met wie Washington toch al niet zo’n warme relatie meer onderhoudt, manisch depressief is en onder de medicijnen zit. Zijn stemmingswisselingen zouden het Witte Huis de nodige hoofdbrekens kosten.
De grote vraag is natuurlijk hoe Obama zelf er in het boek van afkomt. Volgens Michael Tomasky, commentator van de Britse krant The Guardian, krijgt Obama van Woodward een mager vijfje. In vergelijking met Clinton, die bij Woodward een 2 scoorde, mag dat heel wat lijken. Woodward gaf George W. Bush echter een 8 – een cijfer dat hij overigens later dramatisch naar beneden bijstelde.
Volgens Mike Allen van politiek persbureau Politico is het boek „per saldo positief” over Obama. Woodward portretteert hem als bedachtzaam, besluitvaardig, iemand die om advies vraagt en die zich bewust is van wat hij wel en niet weet.”
Slechts één keer valt Obama uit zijn rol als de legertop hem zwaar onder druk zet om nog meer troepen naar Afghanistan te sturen. „Ik ben er klaar mee”, zou de president volgens Woodward in een woede-uitbarsting hebben gezegd. De deadline voor de terugtrekking uit Afghanistan is wat Obama betreft keihard, „want ik kan niet de hele Democratische Partij kwijtraken.”