Kindoffer als koninklijke plicht
Mensenoffers wekken afschuw op, maar spreken evenzeer tot de verbeelding. Binnen onze cultuur zijn ze nauwelijks te begrijpen. Maar binnen de Incacultuur waren ze vanzelfsprekend, zelfs ”Capac Hucha”, plicht van de koning. En voor het slachtoffer een eer om te sterven en boodschapper te zijn tussen de godenwereld ‘boven’ en de mensenwereld ‘beneden’.
Binnen de museumwereld is het –normaliter– geen gewoonte om menselijke resten tentoon te stellen. Het Rotterdamse Wereldmuseum heeft een uitzondering gemaakt door een aantal gemummificeerde (kind)offers op te nemen in de tentoonstelling ”INCA’s, Capac Hucha”. Kennelijk is er een moment dat een lichaam verandert in een archeologische vondst. Egyptische mummies bijvoorbeeld worden als zodanig gezien. Hoewel, het verhaal bestaat dat een museum een onbruikbaar geworden mummie wilde begraven, maar daarvoor geen toestemming kreeg. Er was namelijk geen officiële verklaring van overlijden.
Hoewel de tentoonstelling in het Wereldmuseum zich richt op de offers in de Incacultuur en de daaraan voorafgaande Moche- en Nascaculturen, wil ze het mensenoffer dichter bij de belevingswereld van de bezoeker brengen en start met een crucifix. Daarmee plaatst men het offer van Christus in de traditie van mensenoffers. Maar Christus is niet geofferd door mensen, maar na een formele rechtsgang ter dood veroordeeld en gekruisigd. Dat Hij daarin Zichzelf offerde –en kracht bewerkte tot vergeving van de zonden (Calvijn)– maakt Zijn offer ultiem en uniek. Het blijft daarin op grote afstand van de zogenoemde verzoeningsoffers zoals die in oude culturen functioneerden. Daarin leefde de gedachte dat de dood tegennatuurlijk was en sterven dus altijd voortkwam uit een daad van vijandschap en de gestorvene wraak eiste of verzoening met de goden.
Ook de begeleidingsoffers (bijvoorbeeld bedienden die de gestorven koning in het graf volgden) of de plaatsbekledende offers (die gebracht werden om bijvoorbeeld een zieke in het leven te behouden) hadden een ander karakter.
Dichter bij de traditie van het mensenoffer staat –waarschijnlijk– het Drentse meisje van Yde, dat rond de jaartelling gewurgd in het Drentse veen werd achtergelaten. Wetenschappers nemen aan dat het ook hier om een mensenoffer ging, niet alleen vanwege de wijze van verwurgen, maar vooral vanwege de plaats waar ze ‘geofferd’ werd.
Moeras vormt een tussengebied, het is geen water en het is geen land. Hier bevindt zich de grens tussen hemel en aarde, tussen de boven- en de benedenwereld.
De Incacultuur (1250-1532) trok de afgelopen jaren internationaal de aandacht door opzienbarende vondsten van geofferde kinderen op de hoge toppen van het Andesgebergte. Het brengen van offers was daar blijkbaar een belangrijk onderdeel van het religieuze en politieke bestuur van het Incarijk.
Hoewel het wiel er nooit was uitgevonden en het schrift er onbekend bleef, was het Andesgebergte de bakermat van een beschaving die in belang niet onderdeed voor Mesopotamië en Egypte. Het Incakoninkrijk vormde het hoogtepunt van een cultuurontwikkeling die enkele duizenden jaren eerder begon. De Inca’s werkten met een ingenieuze kalender en zij hadden een bestuurlijk sterk georganiseerd systeem, dat hen in staat stelde het immens grote rijk te beheren. Het koninkrijk strekte zich uit langs de Zuid-Amerikaanse westkust over een lengte van 6000 kilometer. Rijke schilderingen en sculpturen vertellen het verhaal van deze culturen, maar ook van het mensenofferritueel.
De hoofdstad van het Incarijk –het rijk van de vier delen genoemd– was Cuzco (navel). De verschillende delen van het rijk leverden producten als katoen, mais en aardappelen, die werden herverdeeld onder de bevolking. Dit zorgde voor een algemene welvaart.
De eenheid van de Incastaat werd bevorderd door het invoeren van de Quechuataal. De politieke en rituele banden met veroverde volken werden versterkt door talrijke huwelijken van de Incakoning met vrouwen van de onderworpen volken.
Al bij de pre-Incaculturen –die teruggaan tot zo’n 3000 jaar voor Christus– speelde het mensenoffer een belangrijke rol. Een gouden masker uit de Mochecultuur geeft aan dat ook de elite deel uitmaakte van het mensenofferritueel. Bij de Nasca’s dienden gesnelde mensenhoofden –meestal gevangengenomen krijgers– om contact te leggen met de natuurkrachten, die zich openbaarden als poema, condor of orkagoden.
De ijzige bergtoppen van de Andes behoren tot de zogenoemde liminale plaatsen, de grensgebieden waar de mensenwereld overgaat in de wereld van de goden en van de voorouders. Het zijn ook de uiterste grenzen, waar de macht van de koning niet verder reikt.
Daar onder de eeuwige sneeuw hebben de kinderlichamen de eeuwen doorstaan. Zij waren onderdeel van het Incastaatsritueel Capac Hucha, de koninklijke plicht om onder meer mensenoffers te brengen. Door dit grote rituele belang was het voor de kinderen, ook Capac Hucha’s genoemd, een voorrecht om te worden geofferd. De kinderen die bij de Inca’s werden geofferd werden vergezeld door prachtige voorwerpen waarvan de aangeklede gouden en zilveren beeldjes het bekendst zijn.
Kinderen die worden uitgekozen tot kandidaat-offer komen vanuit het gehele Incarijk naar de hoofdstad Cuzco, de navel van de wereld. Een jaar lang worden zij voorbereid tot Capac Hucha’s en met veel respect behandeld. Zij krijgen een overdaad aan voedsel. Vanwege hun status krijgen zij speciale kleding. Dan –als het jaar voorbij is– gaan ze op reis. Vanuit Cuzco reizen ze naar een van de vier delen van het rijk; zonder omwegen, in rechte lijnen, die symbool staan voor het bloed dat de Incakoning wast.
Aangekomen op de heilige plaats, de grens van het dodenrijk, wordt het kind geofferd. Soms gedood, soms gedrogeerd achtergelaten. Na het offerritueel wordt het meisje volgens de overlevering een orakel en communiceert zij met priesters, die haar boodschappen over het heden, verleden en de toekomst weer doorgeven aan de koning.
”INCA’s, Capac Hucha” is tot en met 14 november 2010 te zien in Wereldmuseum Rotterdam, Willemskade 25.