Groepsvorming ondermijnt herstel eenheid in EU
Nu het regime van Saddam Hussein tot het verleden behoort, kan de Europese Unie beginnen met de reparatie van de schade als gevolg van de verdeeldheid over de vraag van wel of geen oorlog. Maar het fenomeen ’minitop’ dat opgeld doet, duidt eerder op groepsvorming dan op herstel van eenheid.
Woensdagmiddag bezegelen de presidenten en premiers in Athene een project dat in ieder geval succesvol is verlopen. Tijdens een plechtigheid aan de voet van de Acropolis ondertekenen zij het verdrag dat de toetreding regelt van tien kandidaat-leden per 1 mei 2004.
Nu volgt de ratificatieprocedure in elk van de huidige en beoogde lidstaten afzonderlijk. Problemen zullen daarbij waarschijnlijk niet optreden. Het proces op weg naar de uitbreiding, dat vorig jaar alle aandacht opeiste, mogen we beschouwen als nagenoeg voltooid. Nieuwe uitdagingen wachten.
Zo zullen de regeringsaanvoerders donderdag in de Griekse hoofdstad een discussie wijden aan Irak, en dan wel te verstaan aan het Irak van na de militaire campagne. Hoe verder met dat land in de nabije toekomst? Het heeft dringend behoefte aan humanitaire hulp en aan bijstand bij de wederopbouw. Op uitnodiging van de huidige EU-voorzitter, Griekenland, zal ook secretaris-generaal Kofi Annan van de Verenigde Naties aanschuiven bij de besprekingen.
De Europese leiders zitten ditmaal redelijk op één lijn. Zij willen dat de steun multilateraal gecoördineerd wordt via laatstgenoemde instelling. Die zou in hun opvatting verder een centrale rol moeten spelen in het naoorlogse bestuur over de Arabische natie, al konden de vijftien ministers van Buitenlandse Zaken begin deze week nog geen overeenstemming bereiken over de precieze formulering dienaangaande.
Twijfels zijn er of de VS na hun invasie de macht snel wensen af te staan aan de VN. Een akkoord over de concrete aanpak zal daarom niet gemakkelijk zijn. Opmerkelijk was wel dat de Franse minister De Villepin in het overleg met zijn EU-collega’s aangaf dat hij niet aanstuurt op weer een confrontatie met Washington. Hij pleitte voor een pragmatische benadering. „Het is zinloos om terug te zien op wat ons verdeelde; laten we nu de blik vooruitrichten. Laten we uitgaan van de realiteit van de problemen en dan voor iedereen bekijken wat er te doen valt.”
En terwijl zich binnen de Unie een, voorlopig broze, eensgezindheid aftekent over het Irak in het post-Saddam-tijdperk, ligt op een ander punt onenigheid op de loer. Op 29 april vergaderen Duitsland, Frankrijk, België en Luxemburg in Brussel op het hoogste politieke niveau met z’n vieren over het van de grond tillen van een echt gemeenschappelijk defensiebeleid.
Het betreft een initiatief van de Belgische premier Verhofstadt. Hij lanceerde het vorige maand, waarschijnlijk uit frustratie over de beschamende vertoning in de aanloop naar de vijandelijkheden in de Golfregio. Zijn regering schaarde zich toen met veel bombarie in het ’kamp van de vrede’. Als het niet lukt om als EU in het geheel een vuist te maken, koersen onze zuiderburen blijkbaar aan op zakendoen in kleine kring. Zij menen dat het verenigd Europa op het internationale vlak alleen een serieuze partij zal zijn voor het oppermachtige Amerika als het een eigen militaire slagkracht ontwikkelt.
Groot-Brittannië voelt er niets voor hieraan mee te werken en eventueel de transatlantische relatie binnen de NAVO te ondergraven. Nederland op zijn beurt vindt dat de discussie niet thuishoort in een onderonsje, maar in de conventie, die een ontwerp vervaardigt voor de herinrichting van de Unie en waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd.
Sommige waarnemers doen wat lacherig over het plan. België en Luxemburg stellen op militair vlak niets voor. Duitsland schroeft de omvang van de uitgaven op dat terrein voortdurend naar beneden. Alleen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn naties die qua defensiecapaciteit meetellen. Praten over het oprichten van een volwaardig Europees leger waarin een van die twee partijen niet zal participeren, lijkt dan ook een nutteloze exercitie.
Anderen beoordelen het als alleen een verkiezingsstunt van Verhofstadt. In mei gaan de Belgen naar de stembus. Het levert de zittende premier flink wat positieve publiciteit op als onder zijn regie de groten van de EU, president Chirac en bondskanselier Schröder, van gedachten wisselen over het betrokken onderwerp. Hij speelt daarmee in op de in de voorbije periode gegroeide anti-Amerikaanse sentimenten onder de bevolking in zijn land.
Eind april krijgen we dus een minitop over de defensie. Twee weken geleden vond er al een soortgelijke ontmoeting plaats. Toen ging het om een beraad tussen de politieke leiders van zeven kleinere lidstaten -te weten België, Finland, Ierland, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal- over de vraagstukken die aan de orde zijn in de conventie. Zij gaven de aanzet tot een gezamenlijk front, om te verhinderen dat de grote landen straks de lakens uitdelen. Het was in ieder geval een signaal om hun bezorgdheid te tonen. Vandaag zaten ze in Athene opnieuw met elkaar aan tafel.
Zij verzetten zich met name tegen het voorstel om voor bijvoorbeeld vijf jaar een vaste voorzitter van de EU te benoemen, die aan het hoofd staat van de Europese Raad, de vergadering van de regeringsleiders. Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Spanje en, van de nieuwkomers, Polen steunen dat idee.
De kleintjes zien de bui al hangen. Zo iemand komt natuurlijk altijd uit een groot land en ze vrezen dat hij of zij veel macht naar zich toe zal trekken ten koste van de invloed van de Europese Commissie, die hun als onafhankelijk bestuursorgaan de beste garantie verschaft dat hun belangen gewaarborgd blijven.
Twee minitoppen binnen korte tijd. Het zegt iets over de verhoudingen binnen de EU op dit moment. Botsende visies, met als dramatisch dieptepunt het Irak-debacle, bevorderen groepsvorming.
Versterkte of nauwere samenwerking tussen een beperkt aantal lidstaten op een bepaald beleidsterrein behoort volgens de officiële spelregels tot de mogelijkheden. Daarom zegt het misschien ook iets over de toekomst. In een vergrote Unie zal wellicht meer en meer sprake zijn van eerste- en tweederangslanden, van koplopers en achterblijvers.