Een huishouden van Miró
Honderdduizenden toeristen bezoeken deze zomer Amsterdam. Veel van hen doen ongetwijfeld het Rijksmuseum aan. Het is echter de vraag wie daar oog heeft voor een juweeltje als de zomerexpositie ”Miró & Jan Steen voor het eerst verenigd”. Helemaal onopgemerkt kan dat eigenlijk niet blijven, want drie moderne schilderijen tussen alle oude werken is op z’n minst opvallend.
Joan Miró (1893-1983) ging miljoenen toeristen voor: in 1928 bezoekt de Spanjaard Amsterdam en doet hij ook het Rijksmuseum aan. Miró ziet daar ”De luitspeler” van Hendrick Sorgh (ca. 1611-1670) en ”De dansles” van Jan Steen (1625/26-1679). Vervolgens schildert hij in 1928 zijn beroemde drie Hollandse interieurs. Die zijn nu voor het eerst samen met de schetsen, voortekeningen én de 17e-eeuwse voorbeelden te zien; precies in de omgeving waar de kunstenaar zijn inspiratie uit putte.
Ludo van Halem, conservator van het Rijksmuseum, weet hoe Miró te werk ging. „De eerste kleine schetsen zien eruit alsof Miró zijn herinnering snel op papier wil vastleggen. Maar je ziet dan al dat hij de basis legt voor zijn eerste interieur; de luitspeler wordt de centrale figuur. De hond, linksonder, en de poes, rechtsonder, zijn terug te zien op het schilderij van Sorgh. Op de grootste schets krijgt de compositie zijn definitieve vorm. Daarop verschijnen elementen die niet terug te vinden zijn in Sorghs ”De luitspeler”. Binnen en buiten vliegen vogels; in de gracht, linksboven, zwemmen een zwaan en een vis; boven het hoofd van de hond hapt een kikker naar een insect en ligt een geschilde appel naast een geel driehoekig mes en de hond krijgt een bot dat op een pijp lijkt. Miró lijkt hier voorzichtig te experimenteren met zijn interpretatie van Sorghs schilderij.”
De voortekening van het eerste interieur is statiger dan de voortekening voor het tweede. Hier durft Miró duidelijk losser te werken. „Waar de kat centraal staat in het werk van Steen, wordt dat bij Miró een lijntje met een stip. Uit het lichaam van het hondje komen twee lange serpentines die de personages omsluiten”, aldus Van Halem.
De hond blijft een herkenbare figuur, maar de man die kunstjes met het poesje doet, wordt een grote, spookachtige ballon.
Waar de aanleidingen voor het eerste en tweede interieur voor de hand liggen, is het lange tijd een mysterie gebleven wat toch het voorbeeld moet zijn voor ”Dutch Interior III”. Het vervaardigen van het werk heeft Miró veel inspanning gekost, zo schrijft hij aan René Gaffé, de koper van het schilderij.
Omdat Miró voor de eerste twee schilderijen 17e-eeuwse voorbeelden gebruikt, is lange tijd aangenomen dat ook voor het derde interieur een oude meester de inspiratiebron is.
Van Halem: „Er zijn verbanden gelegd tussen werken van Hieronymus Bosch, maar het derde interieur liet ook kleine overeenkomsten zien met ”Het toilet” van Steen. Voor dit schilderij gebruikte hij verschillende motieven uit de eerdere interieurs en keerde hij ook terug naar zijn eigen oudere werk. Bijvoorbeeld het rode schoentje dat te zien is op ”Het Sint-Nicolaasfeest” van Steen –wat Miró ongetwijfeld gezien heeft omdat het naast ”De luitspeler” hing– dat hij eerder zelf ook al schilderde in ”The Family”.”
Het is Miró zelf die het raadsel oplost. Hij schrijft in 1965 aan Monroe Weeler, hoofd van de afdeling tentoonstellingen en publicaties van het Museum of Modern Art in New York, dat er geen voorbeeld is voor ”Dutch Interior III”. „Miró geeft aan dat het een samenvatting is van de serie. Het schilderij kan dus opgevat worden als een synthese van verschillende motieven die in de twee eerdere schilderijen zijn uitgewerkt”, stelt Van Halem.
In de kleine zaal in de Philipsvleugel van het Rijksmuseum hangen de drie interieurs naast elkaar. Dat is een bewuste keuze, vertelt de conservator. „Als we de eerste twee interieurs naast Steen en Sorgh hadden gehangen, zouden de 17e-eeuwse voorbeelden ondergeschoven kindjes worden vanwege hun formaat. Ze hangen wel naast de voortekeningen, omdat die van gelijke afmetingen zijn.”
Nog een detail: de kap in het dak is afgedekt, zodat er niet te veel licht op de tekeningen valt. Op deze manier zijn de werken van Miró precies goed belicht.
Van Halem: „De Spanjaard heeft ”De dansles” en ”De luitspeler” mogelijk als elkaars pendanten –tegenhangers– gezien. Compositorisch zijn ze min of meer elkaars spiegelbeeld en op beide schilderijen wenden de toeschouwers zich naar rechts en links; de aanwezigen scharen zich om de tafel; op beide schilderijen staat rechts een kruik en hangt er een wit doek over de tafelrand. Ook de hond en de poes zijn op beide doeken te vinden.”
De kat uit ”De dansles” is in een van de schetsen van Miró verworden tot een danseresje. De kunstenaar gebruikt vaker dansende figuren in zijn werken. In de eerste twee interieurs is muziek het onderwerp. De drie interieurs kunnen volgens Van Halem gezien worden als een eenheid, zo schrijft hij in het The Rijksmuseum Bulletin 2010/3. „De stap van muziek als hoofdmotief in de eerste twee schilderijen naar dans in het derde is klein; de reeks ”Dutch Interiors” wordt zo beschouwd een denkbeeldig drieluik van muzikanten die een danseres begeleiden.”
Miró is duidelijk iemand van kleuren en vlakken. Wie alle achtergronden zowel letterlijk als figuurlijk ziet, weet dan ook: een huishouden van Miró is heel wat anders dan dat van Jan Steen.
De tentoonstelling ”Miró & Jan Steen voor het eerst verenigd” is tot 13 september te zien in het Rijksmuseum Amsterdam, 020-6747000.
Samenwerking
Ook een kleine tentoonstelling voorbereiden kan veel tijd kosten. ”Dutch interior I , II en III” komen respectievelijk uit het Museum of Modern Art in New York (MoMA), de Peggy Guggenheim Collection en het Metropolitan Museum of Art, in New York. De musea moeten onderling samen kunnen en willen werken.
De tentoonstelling ”Miró & Jan Steen voor het eerst verenigd” is vanaf oktober te zien in het MoMA; de samenwerking leidde dus tot een mooi resultaat voor zowel het MoMA als het Rijksmuseum. In het najaar zal het Amsterdamse museum op haar beurt een paar werken uitlenen om de tentoonstelling ook in New York compleet te maken.