Klappen voor cultuursector uit alle hoeken
Prestigieuze projecten zoals het Centre Pompidou in Parijs heeft Nederland niet. Ook geeft Nederland lang niet zo veel geld uit aan kunst en cultuur als Frankrijk. Toch vinden veel Nederlanders de uitgaven voor kunst en cultuur te hoog, zo bleek uit een enquête van NOVA onder 1000 kiesgerechtigden. En ook de meeste politieke partijen hebben het voornemen om flink te snijden in deze uitgaven. Kan dat zomaar?
Ann Demeester, directeur van kunstcentrum De Appel in Amsterdam, vindt van niet: „Leven zonder kunst is als een leven op water en brood.” Het kunst- en cultuuraanbod in Nederland is bijzonder divers en boeiend. Nergens ter wereld zijn bijvoorbeeld zo veel zangkoren als in Nederland.
Behalve grote instellingen zoals de Nederlandse Opera, het Koninklijk Concertgebouworkest, het Stedelijk Museum en het Rijksmuseum bestaan er veel kleinschalige instellingen die een unieke rol vervullen bij de ontwikkeling van kunstenaars. Bijvoorbeeld het BAK (basis voor actuele kunst) in Utrecht, vlak bij de Dom. Mede door de laagdrempeligheid van deze instellingen heeft Nederland een aantal belangrijke kunstenaars in huis, onder wie Marlene Dumas, Rineke Dijkstra en Ulay en Marina Abramovic.
Daarnaast hebben grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Groningen de laatste tien jaar flink geïnvesteerd in kunst- en cultuurprogramma’s. Met een goed programma zorg je ervoor dat cultuurliefhebbers een aantal dagen in Amsterdam overnachten (en niet alleen in Berlijn, Rome of Parijs). Dit zorgt voor volle hotels, meer winkelend publiek en mooie onderhoudsklussen voor hoveniers, timmerlui, dakgotenreparateurs en schilders. Hoeveel toeristen zou Rotterdam mislopen als er geen festivals werden gehouden, er geen Kunsthal was en geen museum Boymans Van Beuningen? Als het concertgebouw De Doelen gewoon niet zou bestaan? En als de molens van Kinderdijk niet keurig onderhouden werden voor het massaal toestromende Japanse publiek?
Men is erachter gekomen dat het inzetten van kunstenaars en vormgevers de stad op de kaart kan zetten. Populair is het idee van de ”creative industry”. Door creatieve mensen in dienst te nemen kunnen gemeentebesturen en bedrijven soms op een verrassende manier problemen oplossen die normaal gesproken handenvol geld zouden kosten, alleen al aan volgeschreven nota’s. Creatieve mensen denken mee over een mooie en goede invulling van de stad. Ze zoeken vergeten gebieden op, bijvoorbeeld havens, en geven er een nieuwe bestemming aan.
Uit de doorrekening van de partijprogramma’s door het CPB blijkt dat de meeste partijen willen bezuinigen op kunst en cultuur. Het PvdA-programma is niet expliciet, maar sluit bezuinigingen niet uit, de SP en GroenLinks trekken extra geld uit voor cultuur, D66 houdt de cultuuruitgaven constant en de overige partijen willen allemaal bezuinigen op cultuurbeleid en/of subsidies.
Dit betekent op zich niet dat politieke partijen het belang van een goed aanbod van kunst en cultuur niet inzien. Niet één partij ontkent dit belang. Maar de partijen denken wel erg verschillend over de invulling van het aanbod. Moet je nu de publieke omroep in het leven houden, de uitkering voor startende kunstenaars (WWIK) handhaven, de grote musea steunen of juist de kleine muziekverenigingen? Hoe zorgen we voor beter cultuuronderwijs op scholen? Moet vooral de overheid het cultuurbeleid bepalen of regelt de markt dat zelf wel? Dat zijn keuzes die invloed hebben op de portemonnee van kunstenaars, maar bijvoorbeeld ook op jonge gezinnen die hun kinderen graag muziekles laten volgen.
Er is de afgelopen jaren al een omslag in de kunst- en cultuurwereld in gang gezet. Instellingen moeten commerciëler gaan werken. Zo krijgen veel muziekscholen beduidend minder financiële steun van de overheid en moeten ze zelf voor voldoende inkomsten zorgen. Dit lukt lang niet elke muziekschool en de afgelopen jaren moesten er vele sluiten.
Volgens Marianne Versteegh, algemeen secretaris van de belangenorganisatie Kunsten ’92, zullen kunst en cultuur het nooit redden als de overheid geen geld reserveert voor belangrijke en dure concerten of voor bibliotheken, musea en archieven. De organisatie lobbyt voortdurend bij de overheid: „Naar iets wat nog niet bestaat kan nog geen vraag zijn. Daarom schiet marktwerking in de kunstensector tekort. Bijvoorbeeld een vooruitstrevend ontwerp van een meubelserie. Voor de kunst zijn zulke ontwikkelingen juist wel belangrijk. Ze inspireren andere vormgevers en ontwerpers en dat zorgt voor een bloeiende sector waarin iets te beleven valt.
Daarnaast zouden alle musea, films en concerten erg duur worden als de overheid geen geld beschikbaar stelde. Kunst is dan alleen voor rijke mensen toegankelijk en niet voor de hele bevolking.”
Versteegh zegt te hopen dat de nieuwe regering de cultuursector zal sparen: „In de kunstwereld wordt vaak hard gewerkt voor minimale lonen. Ook provincies en gemeenten hebben al bezuinigingen aangekondigd. Als de bezuinigingen van de overheid daar overheen komen, krijgt de sector het heel zwaar. En het binnenhalen van meer eigen inkomsten is door de economische crisis steeds moeilijker.”
Politici zullen over het algemeen het meeste geld overhebben voor het culturele erfgoed, zoals de rijksmonumenten en musea. Daarom is men bang dat de kunstensector het hardste getroffen zal worden als het kabinet daadwerkelijk bezuinigingsmaatregelen neemt. Veel theatergroepen, orkesten en kunstinstellingen zijn bang voor faillissement. Ook de uitkering voor startende kunstenaars WWIK, die hun de gelegenheid geeft een carrière op te bouwen, en de stimuleringsbeurzen voor talentvolle kunstenaars staan op het spel.
„Wie de kunstwereld een beetje kent, hoopt dat het unieke, gevarieerde aanbod van Nederlandse bodem geroemd blijft.” Of dat zo zal zijn, blijft vooralsnog een vraag. Hoewel Kunsten ’92 in een persbericht al een dramatische toon aanslaat: ”De kunstsector vreest een grote kaalslag”.