Buitenland

„Ik ben maar een gewoon mens”

Hij was een toegewijd communist. Van religie moest de Rus niets hebben. Op jonge leeftijd verhinderde Aleksandr Ogorodnikov belangstellenden de toegang tot de kerk. Met geweld. Totdat God hem veranderde. Ogorodnikov werd martelaar.

tekst Albert Groothedde
23 April 2010 15:59Gewijzigd op 14 November 2020 10:24

Het doet hem zichtbaar goed dat er belangstelling is voor zijn verhaal. In de doopkapel van de Russisch-orthodoxe kerk aan de Lijnbaangracht ontvangt Ogorodnikov de pers. Voor koffie wordt gezorgd. Kop-en-schotel balanceren op de rand van een kunstig vormgegeven doopbassin. Glitter, kaarsen en wierook; een oosters-orthodox stukje Amsterdam.Ogorodnikov is voor de gelegenheid in een zwart kostuum gestoken; inclusief hippe herenschoenen. Niks geen afgesloofde martelaar. Een keurige verschijning. Slechts het dunne grijze staartje in de nek, samengebonden met een elastiekje, herinnert aan vroeger. Het is z’n lifestyle. „Lang haar gold destijds als protestsymbool tegen het regime.”

Knokploeg

„Natuurlijk heb ik er veel spijt van dat ik destijds christenen het leven zuur heb gemaakt. Ik was ervan overtuigd dat ik streed voor de goede zaak.” Ogorodnikov, die een atheïstische opvoeding kreeg, vertelt hoe hij voor de kerk in zijn woonplaats Chistopol baboesjka’s, oude vrouwen, het geloof uit hun hoofd probeert te praten. Tijdens een paasviering ontzegt hij met geweld geïnteresseerde jongeren de toegang. God was door het regime immers dood verklaard.

Geweld, dat staat Ogorodnikov wel aan. Op 15-jarige leeftijd richt de geëngageerde Rus een knokploeg op. In groepjes van vijf houden fanatieke vechtjassen leeftijdsgenoten in het gareel. Met woorden, desnoods met daden. Eenmaal komen twee kornuiten van Ogorodnikov bij een vechtpartij om het leven. „Ook ik was bereid om te sterven voor de idealen van het communisme.” Hij is zeker van zijn zaak. Twijfelen doet de jonge Rus nog niet.

Totdat hij als arbeider in een horlogefabriek ziet dat het economische beleid niet functioneert. Totdat hij als communist wordt ingewijd in de kunsten van het manipuleren. Ogorodnikov komt tot de ontdekking dat het Sovjetsysteem in feite een grote leugen is.

Vanaf dat moment beziet hij de wereld met andere ogen. De twijfel krijgt hij er niet meer onder. Zijn privileges als communist botsen met zijn geweten. Ogorodnikov breekt met het regime. Het regime breekt met hem. Vader Iol Ogorodnikov waarschuwt: „Je kent de macht van de KGB (Russische geheime dienst, AG). Ze zullen je breken en ons allemaal in diskrediet brengen.”

Sprookjesboek

Terwijl het mens- en wereldbeeld van Ogorodnikov wankelt, begint zijn zoektocht naar God. Door het lezen van onder meer Dostojevski’s boeken krijgt hij het gevoel „dat God ergens aanwezig is als een abstract gegeven, een creatieve kracht, een vat vol ideeën.”

Hij wil meer weten, Aleksandr leent een Nieuwe Testament van zijn kamergenoot Vlado Ganjev. Voorheen wilde hij dit ‘sprookjesboek’ niet aanraken. Vlado, die hiervan op de hoogte is, bewaart tussen het dunne papier veilig zijn geld.

De Schrift boeit, ja meer dan dat, hij grijpt Ogorodnikov. Een gevoel van vreugde overmant de Rus. Hij kan het niet verklaren. Het overstijgt zijn ratio. „Het leidde me op de weg van een abstract godsidee naar de levende Christus.”

Zijn bekering tot het christendom verdiept Ogorodnikovs afkeer van het regime. Het geeft een religieuze motivatie aan zijn verzet tegen het communisme, een ideologie die de mensen berooft van God en brengt naar een dierlijke staat. „Het atheïsme leidt tot de ontmenselijking van de menselijke wezens. Wanneer God volledig uit de maatschappij is gebannen, leven mensen als dieren met elkaar.”

Strafkamp

Ogorodnikov wordt kerkganger. De baboeskja’s, voorheen lastiggevallen door Ogorodnikov en de zijnen, steken hun vreugde niet onder de kerkbanken: zij omhelzen en zoenen Aleksandr. De vrouwen zijn blij dat zij een nieuwe generatie naar de kerk zien komen.

Samen met leeftijdsgenoten richt Aleksandr in die tijd een christelijk ”seminarie” op, een ondergrondse informele studie- en discussiegroep voor theologische en filosofische vragen. Ondanks tegenwerking van de overheid breidt het seminarie gestaag uit.

Vanaf 1976 worden de leiders van het seminarie, onder wie Ogorodnikov, stelselmatig geïntimideerd door de Russische geheime dienst KGB. In 1978 is voor de autoriteiten de maat vol; zij leggen Aleksandr de vraag voor: „Of je verlaat het land of je gaat de gevangenis in.”

Vluchten is niet de stijl van Ogorodnikov. Hij laat zijn vrienden, die stevig aandringen op zijn vertrek, weten het als een opdracht te zien het geloof niet alleen met woorden, maar ook met daden te tonen. „Grote daden beginnen met het maken van slachtoffers. We dienen met ons vlees en bloed te bewijzen dat onze woorden niet hol zijn. Het is een groot voorrecht te lijden voor Jezus Christus.”

Op maandagmorgen 20 november 1978 wordt Ogorodnikov gearresteerd. De politie brengt hem over naar een gevangenis in Kalinin. Het leiden van een „parasitaire levenswijze” is voor de rechter voldoende aanleiding om Aleksandr voor een jaar naar het strafkamp Komsomolsk-na-Amur in het verre oosten te sturen. Het doel: Ogorodnikov op andere gedachten brengen.

Van gedachten veranderen doet de Rus echter niet. Hij blijft trouw aan zijn geloofsovertuiging. Om religieuze handelingen in de gevangenis wordt de Russisch-orthodoxe Ogorodnikov veroordeeld tot een streng regime: hij moet vijftien dagen doorbrengen in de isoleercel.

Terwijl hij in de isoleercel op zijn knieën bidt, komt een bewaker binnen. Ogorodnikov weigert op te staan. De cipier weet wel iets om het ‘ongevoeglijke’ gedrag van de gedetineerde te corrigeren. Via een afvoer van de riolering laat hij rioolwater met menselijke uitwerpselen de cel binnenstromen. Twee dagen lang staat Aleksandr in een 25 centimeter dikke laag stinkende smurrie. Zitten en liggen kan hij niet.

Breken met het geloof doet Ogorodnikov echter niet. „God gaf mij steeds weer kracht om te overleven. Ik ben maar een gewoon mens. Als God echter met Zijn kracht in ons werkt dan zijn we in staat veel te dragen en te verdragen.”

Goelag

In september 1980 wordt Aleksandr opnieuw veroordeeld. Ditmaal stuurt de rechter hem voor zes jaar naar een werkkamp in de goelag waar hij onder een strikt regime wordt gesteld. Hij wordt geplaatst in Perm-36, een van de drie kampen voor ”bijzonder gevaarlijke misdrijven”. Prikkeldraad, honden, wachttorens en mijnenvelden; ontsnappen was onmogelijk.

Ook in Perm verblijft Ogorodnikov regelmatig in de isoleercel. Het leven is er zwaar. Hij vermagert en verliest een groot deel van zijn tanden. Na een incident laat de kampverantwoordelijke majoor Joravkov Ogorodnikov opnieuw overbrengen naar de isoleercel. Aleksandr waarschuwt de overste. Verwijzend naar een Bijbeltekst laat hij Joravkov weten dat God hem voor deze wandaad zal straffen.

Die nacht kan Ogorodnikov slecht in slaap komen. Hij wijdt zich aan het gebed. Plotseling klopt er een cipier op zijn celdeur. „Wat heb jij met Joravkov gedaan?” De overste blijkt met een acute galstoornis opgenomen te zijn in het ziekenhuis. Twee maanden later hoort Ogorodnikov in zijn cel de klaagzangen die Joravkovs doodskist vergezellen naar de begraafplaats van Perm-36.

Overwinning

Op 14 februari 1987 trekt Ogorodnikov, na 99 maanden, voorgoed de celdeur achter zich dicht. Hij kan niet zwijgen: „Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?” klinkt het als hij de poort uitloopt, de vrijheid tegemoet. Psychisch en fysiek kapot, maar niet gebroken. De vrijlating is tot stand gekomen na persoonlijke bemiddeling door de Britse premier Margaret Thatcher en de Amerikaanse president Ronald Reagan.

Overmand door emoties huilt hij voortdurend. De euforie slaat echter al snel om in ontnuchtering. Onder druk van de KGB keert zijn vrouw Jelena hem de rug toe. Vijf dagen voor zijn vrijlating trouwt ze met een andere man. Zijn negenjarige zoon Dima weigert hem te zien. „Jij bent mijn vader niet. Jij bent een misdadiger”, zo houdt hij Ogorodnikov voor.

De repressie heeft de inspirerende Rus niet lamgeslagen. Nog altijd zet hij zich in voor onrecht in de samenleving. Vergeten wat er is gebeurd doet hij niet. Het kan ook niet. Een blik in de spiegel confronteert hem met een litteken: een deel van zijn gezicht is blijvend verlamd.

Dankbaarheid blijft. Verlangen naar het verleden is er soms ook. „Gods nabijheid heb ik die jaren bijzonder ervaren. Het leven is nu anders, Zijn ondersteuning is anders. Ik heb ervaren wat ik aan God heb. Een God Die niet beschaamt.”

Mede n.a.v. ”Dissident voor het leven. Aleksandr Ogorodnikov en de strijd voor religieuze vrijheid in Rusland”, door Koenraad De Wolf; uitg. Lannoo, Tielt (België), 2010; ISBN 978 90 209 8820 8; 319 blz.; € 19,95.


Het wonder met de sigaretten

„Na een dagenlange reis van 2400 kilometer stopte de trein in Chabarovsk, een stad in het uiterste oosten van Rusland, aan de grens met China. Dit was de op een na laatste halte. Daar werd Ogorodnikov naar een grote volgepakte cel gebracht. Toen de deur achter hem dichtsloeg, zag hij in het schemerdonker zo’n veertig halfnaakte mannen op de grond zitten, van wie de meesten waren getatoeëerd. Ogorodnikov begroette hen opgewekt met de woorden: „Vrede zij met u.” De gevangenen keken stomverbaasd op. Omdat Ogorodnikov nog geen gevangeniskleding droeg, riep een van hen: „Doe je kleren uit!” Hij gooide Ogorodnikov een aantal versleten kledingstukken toe en beval hem deze aan te trekken. Ogorodnikov antwoordde: „Ik geef mijn eigen kleren alleen weg aan hen die het echt nodig hebben, maar dwang accepteer ik niet.” Half schertsend voegde hij daar nog aan toe dat ze waarschijnlijk nog wel een tijdje met elkaar in die cel zouden moeten doorbrengen. Dat onverwachte antwoord maakte sommige gevangenen boos. Ze begonnen te schreeuwen en enkelen van hen wilde Ogorodnikov vastgrijpen, waarop de leider van de groep ingreep met de mededeling: „Jij slaapt vannacht naast de latrine.” Dat was traditioneel de slaapplaats van nieuwkomers en van de ‘ergste’ categorie gedetineerden, namelijk pedofielen en verkrachters, die bij wijze van straf ook zelf vaak seksueel werden misbruikt door medegedetineerden. De leider van de groep vervolgde: „Je zei zojuist tegen ons: „Vrede zij met u!” Ben je soms een christen?” Ogorodnikov knikte, waarop de man zei: „Het schijnt dat er een wonder plaatsvindt wanneer een christen tot God bidt. Bewijs ons maar eens dat je een echte christen bent en niet zomaar iemand die alleen maar indruk op ons wil maken.”

Andere gevangenen haakten daarop in met de woorden: „Wij zijn het uitschot van de aarde. We hebben helemaal niets, zelfs geen sigaretten. We zijn net overgeplaatst en kennen hier niemand. We hebben al verschillende dagen niets gerookt. We snakken naar een sigaret. Als je echt een christen bent, bid dan tot die God van je dat Hij ons zo snel mogelijk sigaretten brengt. Dan zullen wij ook geloven dat Hij echt bestaat.”

Ogorodnikov antwoordde: „Roken vergiftigt het lichaam en ik ben ervan overtuigd dat de Heer dat ook vindt. Wel denk ik dat de Heer jullie oproep zal beantwoorden uit liefde en medelijden wegens jullie ellendige levensomstandigheden. Ik weet zeker dat er een wonder zal plaatsvinden, maar om dat af te smeken, moeten we wel eerst met z’n allen bidden.”

Ogorodnikov stapte naar het midden van de cel en verzocht allen om te gaan staan – wat in de orthodoxe traditie, als teken van respect voor God, gebruikelijk is. Een deel van de gevangenen stond op. Er klonk hoongelach en iedereen keek vol ongeloof. Enkelen wilden Ogorodnikov weer te lijf gaan, maar hij smeekte hen: „Luister alsjeblieft goed naar de woorden van het gebed. En ik vraag al degenen die daartoe in staat zijn, deze woorden te herhalen. Aan de anderen vraag ik om aandachtig te luisteren. Als we samen vol overgave bidden, zal de Heer ons gebed zeker verhoren.” (…) Het werd vreemd stil in de cel. Na zijn gebed, vijftien minuten later, grijnsden de meeste gevangenen echter niet meer. Toen Ogorodnikov hun een teken gaf dat ze konden gaan zitten, ging ineens het luikje in de celdeur open en werd er een handvol sigaretten naar binnen gegooid. Sommigen hadden ze al te pakken voordat ze op de grond lagen. Ogorodnikov kreeg tranen in zijn ogen: God die zichzelf manifesteerde via sigaretten! Hij besefte dat God ook houdt van de grootste verschoppelingen. De gevangenen riepen eenstemmig: „God bestaat!” Ogorodnikov begreep dat zijn verblijf in de gevangenis geen straf was, maar een missie.” (De Wolf, 126-127)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer