Onaanraakbaren van de Franse westkust
Niet alleen India en Japan kennen hun kasten van ‘onaanraakbaren’. Langs de hele Atlantische kust, van Bretagne tot aan Spaans Baskenland en Galicië, leefde eeuwenlang de kaste van de ”cagots”. De groep was uitgesloten van het sociale leven, terwijl hij vreemd genoeg in uiterlijk, religie en etniciteit in niets leken te verschillen van de rest van de bevolking.
De dame achter de toonbank van de bakkerij trekt een vragend gezicht. „Cagot? Kakoe? Is dat een scheldwoord? Sorry, ik heb er nog nooit van gehoord.” Ook de medewerkster van het Office du Tourisme weet van niets. Ze kijkt uit op de prachtige basiliek. Die heeft behalve de gewone deuren en een ingang voor de rijke burgers ook een kleine ingang aan de noordkant. De cagots, net zo rooms als hun geloofsgenoten, moesten in veel gevallen door zo’n aparte deur naar binnen. Maar in Hennebont weet niemand er het fijne van. Het blijft gissen wat de functie van de noordingang van deze verder uitgebreid gedocumenteerde basiliek was.Ook elders in de stad zijn geen verwijzingen naar de cagots te vinden. En dat terwijl deze bevolkingsgroep eeuwenlang in de omgeving van Hennebont heeft gewoond. De meesten van hen werkten als touwslagers. Maar van omgang met de rest van de bevolking mocht geen sprake zijn.
„Kort geleden verloor een bakker in Hennebont al zijn klandizie, nadat hij een meisje uit een cagot-familie had getrouwd,” schreef Elizabeth Gaskell in 1896 in het artikel ”Een vervloekt ras”. De Engelse journaliste verbaasde zich over de discriminatie van deze bevolkingsgroep, die zich in uiterlijk niet onderscheidde van andere Fransen. Cagots moesten buiten het dorp of de stad wonen, mochten niet dezelfde waterput gebruiken en niet het land bebouwen. Inkopen doen op de markt mochten ze alleen op maandag en zo waren er tal van andere regels.
In veel opzichten leek hun behandeling in de late middeleeuwen op die van de gediscrimineerde Joodse bevolking, tot aan het dragen van een speciaal teken op hun kleding toe. Bij de cagots was dat geen davidsster, maar een eendenvoet. Het raadselachtige van hun uitgesloten positie is dat de cagots zich gedroegen als devote rooms-katholieken. Zelfs het feit dat ze door een aparte deur de kerk in moesten, alleen op de koude noordbanken mochten zitten en in sommige kerken de hostie op een stok kregen aangereikt, lijkt hen niet te hebben ontmoedigd.
Er zijn verhalen te over wat een cagot te wachten stond als hij zich niet aan de regels hield. Gaskell beschrijft het restant van een hand die tot ver in de 19e eeuw nog vastgespijkerd heeft gezeten aan een kerkdeur in het Spaanse Finisterre. „Het zou de hand zijn geweest van een rijke cagot, die het ergens ten tijde van Lodewijk de Zestiende had gewaagd om water uit de gemeenschappelijke vont te nemen,” aldus Gaskell. „Een oude soldaat hield hem in de gaten, en de eerstvolgende keer dat deze cagot weer richting het vont liep, hakte de soldaat zijn hand af, en hing die, nog druipend van het bloed, op aan de kerkdeur, als een offerande aan de beschermheilige van de kerk.”
In Bretagne houden de mensen van sterke verhalen. Iedere gelegenheid wordt te baat genomen om de geschiedenis op een creatieve manier te hervertellen. Maar het collectieve geheugen laat het afweten als het aankomt op de cagots.
Toch leverde de groep een belangrijke bijdrage aan de Bretonse scheepvaart. Ze voeren mee met de vissersschepen en zelfs op de klippers die vanuit Lorient naar de Oost vertrokken. Veel van het touwwerk aan boord was gemaakt door cagots. Volgens lokaal historicus Martin Ricard raakten de termen voor touwslager en cagot zelfs onderling uitwisselbaar. „In de archieven is een grote populatie aan ”caquineries” –zeg maar de getto’s van de cagots– terug te vinden. Velen woonden in kleine nederzettingen in de buurt van Port-Louis, waar ze leverden aan de ”Compagnie des Indes orientales”.”
In andere delen van Frankrijk en Spanje werkten de cagots vooral als timmerlieden, vervaardigers van doodskisten en doodgravers. Daardoor rijst de vraag of het niet zozeer om een buitengesloten bevolkingsgroep ging dan wel om een gediscrimineerde beroepsgroep. Wellicht waren de vooroordelen tegen de mensen die zich beroepsmatig bezighielden met de dood zo groot dat niet alleen zijzelf maar ook hun families daardoor als onaanraakbaren bestempeld werden.
Volgens Ricard zijn de cagots uit het collectieve geheugen verdwenen, maar bestaat er in Bretagne nog altijd een negatief beeld van de touwslagerij. Oudere Bretonnen kunnen nog altijd denigrerend snuiven: „Die daar? Dat is niks meer dan een cacous!”
Van cacous tot gahets
De vroegste vermeldingen van de groep mensen die nu te boek staan als cagots dateren uit het jaar 1000. Ze duiken op vanaf Baskenland (”agotac”), Gascogne (”gahets”), Laguedoc en de Anjou (”capots”) tot in Bretagne (”caqueux” of ”cacous”), waar ze volgens schrijfster Elisabeth Gaskell in de loop der tijd het talrijkst werden. Over hun oorsprong is niets bekend. In Bretagne dacht men dat ze van Joodse afkomst waren. Om die reden zouden zij ook elke Goede Vrijdag uit hun navel bloeden.
De Gasconezen, zuidelijk van Bretagne, houden het erop dat zij afstammelingen zijn van Gehazi (2 Koningen 5:27), de bediende van Elisa. Gehazi bedroog zijn meester en werd daarvoor gestraft met lepra. De ”gahets” lijden als zijn afstammelingen aan dezelfde ”witte lepra”, een ziekte die in die tijd als erfelijk beschouwd werd.
Meer romantische theorieën zeggen dat de cagots de nazaten zijn van de eerste bekeerde christenen in Frankrijk, nog vóór de komst van de Ierse monniken. De aanvankelijke discriminatie hield stand toen de rest van de bevolking gekerstend was. Andere theorieën houden het er op dat de cagots afstammen van de Visigoten, de Saracenen of een oud volk van druïden. Ook niet onwaarschijnlijk lijkt de these dat de cagots aanvankelijk behoorden tot een eenzelvig gilde van ambulante bouwvakkers. In de 8e en de 9e eeuw werd er druk gebouwd langs de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, en dat komt precies overeen met hun verspreidingsgebied. Discriminatie jegens migrantenarbeiders is van alle tijden, en het zou het specialistische werk van de cagots kunnen verklaren.
Uiteindelijk is de ene theorie even goed als de andere, want er is niemand die het met zekerheid kan zeggen. De cagots zelf al helemaal niet. Nadat hun pogingen om gelijke behandeling te krijgen stuk liepen, hebben ze ten tijde van de Franse Revolutie hun archieven vernietigd. Toen ook dat in vele gevallen niet hielp, omdat de dorpelingen door mondeling overgedragen gezangen hun namen onthielden, zijn de meeste cagots in de 19e eeuw geëmigreerd naar de Verenigde Staten, Canada en de Franse koloniën. Daarmee is het verleden begraven, al zijn er in de Canadese provincie Quebec opvallend veel familienamen die doen denken aan de cagots.