Melken is nu zo gebeurd
Hoe gaat het met de geiten- en schapenhouders bij wie dieren zijn geruimd vanwege Q-koorts?
Op de schaarse beelden van de ruimingen vanwege Q-koorts, rond Kerst, zagen de geiten net zo wit als de sneeuw om de schuren. De sneeuw is gesmolten, bijna 50.000 drachtige dieren zijn gedood. Maar de brokstukken van de Q-koortsepidemie verdwijnen niet zo snel.Sommige geitenhouders zijn tegenwoordig om 10.00 uur al klaar met hun werk. Hun stal, die besmet was, is uitgedund. Lammetjes hoeven ze nu niet te verzorgen.
De boeren zouden de rest van de dag achterstallig onderhoud kunnen doen, of het huis schilderen, maar velen kunnen daar niet toe komen, zegt Jeannette van de Ven, voorzitter van de vakgroep LTO Melkgeitenhouderij. „Ze zijn de afgelopen tijd in zo’n positie gebracht dat ze alleen maar konden afwachten en toezien, en dat is niet eigen aan ondernemers. Het is niet goed voor hen als ze geen stappen kunnen zetten.” Ze noemt versoepeling van de maatregelen „het begin van een lichtpuntje aan het eind van de tunnel.”
Sinds december golden een aanvoer- en een fokverbod voor melkgeiten- en melkschapenbedrijven. De ministers Klink (Volksgezondheid) en Verburg (LNV) wilden daarmee verdere verspreiding van de Q-koortsbacterie –die mensen ziek kan maken– tegengaan. Op een kleine tachtig besmette bedrijven werden bijna 50.000 drachtige dieren geruimd.
Het lammerseizoen, en daarmee de vergrote kans op verspreiding van de bacterie, is half mei afgelopen in de geitenhouderij. Boeren mogen na 1 juni waarschijnlijk weer dieren naar hun bedrijven vervoeren. Alleen: zullen er genoeg dieren zijn om de geruimde bedrijven te herbevolken? En geven lammetjes soms direct melk?
Hoe gaat het met de getroffen boeren?
Van de Ven: „Ik heb enorme bewondering gekregen voor deze ondernemers. Velen zeggen: het is verschrikkelijk wat hier gebeurt, maar bij de buurman is het nog erger. Daar zijn nog meer dieren geruimd, of: die heeft ook nog eens een vrouw die ziek is. Ze zitten zelf volop in de problemen maar hebben oog voor anderen.
Hier in Brabant, toch het epicentrum van de Q-koorts, waar voortdurend de spanning leeft rond besmet of niet-besmet, zie ik veel solidariteit. Ik hoorde mensen bijvoorbeeld zeggen: Laten wij met elkaar lammetjes gaan opfokken voor dat besmette bedrijf. Als LTO’er roep ik hen ook op: probeer straks niet de uiterste prijs te vangen voor foklammetjes. Want die zullen duur worden, en de toekomst van de hele sector staat op het spel.”
Is er zicht op extra steun van de overheid voor de vervolgschade?
„Die lijkt echt van de baan. De overheid zegt zelfs dat de mogelijkheid nooit op die baan heeft gestaan. Schade die ontstaat door minder melkproductie en problemen met herbevolken, terwijl de vaste kosten doorlopen, vallen volgens de minister onder het ondernemersrisico.”
Redden de boeren het financieel?
„Ik hoorde van een boer met melkschapen dat de schade door het fokverbod –tot 1 juni– bij hem 100 euro per ooi is. Alleen al doordat de dieren niet gedekt mogen worden, daalt de melkproductie en gaan dus de inkomsten omlaag. Melkschapen kan je niet eindeloos lang blijven melken. Deze schade is er dus al voor onbesmette bedrijven; voor besmette bedrijven ligt die nog veel hoger.
Zo’n bedrag van 100 euro per schaap zonder dat er inkomsten tegenover staan, kunnen boeren niet opbrengen. De vaste kosten –rente, aflossing, voer dat al in het najaar is gekocht– zijn berekend op een volle stal, en aflammerende, melk producerende dieren.
Voor geruimde dieren hebben veehouders een behoorlijke vergoeding gekregen, tussen de 350 en 500 euro. Maar die weegt niet op tegen het feit dat zij dit jaar veel minder melk hebben, en dat de fokkerij stilstaat.
Als de overheid niet met extra steun komt, verwacht ik dat 50 tot 75 procent van de getroffen boeren geen uitweg meer ziet.”
Hoe groot is de schade van de ruimingen?
„Per bedrijf is dat enorm verschillend. Als ik een bedrijf met 750 melkgeiten neem, waarvan de helft is geruimd, is dat tussen de 150.000 en 200.000 euro per vier jaar. Als het moeilijk wordt om aan nieuwe lammeren te komen, dan wordt de schade direct veel groter.”
Treft dit alles jonge boeren harder?
„Een jongere boer heeft vaak veel geïnvesteerd, en kampt nog met hoge kosten. Bovendien bouwt hij zijn bedrijf nog op en heeft hij nog niet alle capaciteit benut. Daar staat tegenover dat jongeren meer veerkracht hebben, en ouderen hier emotioneler in zijn.
Ik denk wel dat de situatie gevolgen heeft voor bedrijfsopvolging. Een jongen van 16 die een agrarische opleiding wilde volgen maar ziet dat dít kan gebeuren op het bedrijf van zijn ouders, kan wel eens terugschrikken. Bij zulke maatregelen verlies je meer dan een baan, je verliest het vertrouwen in de toekomst.”
Wat hebben geitenbedrijven nodig om te overleven?
„Extra steun van de overheid. De ruimingen waren een besluit vanwege de volksgezondheid; de rekening kun je niet neerleggen bij tachtig ondernemers. Perspectief. De toekomst is nu erg onzeker, er zijn weer meer Q-koortspatiënten dan vorig jaar. Het evenwicht is wankel. En vertrouwen is nodig. Geitenhouders moeten geloven dat zij niet de schuld van dit alles zijn.”
Bij u op de boerderij werden ruim 600 geiten geruimd. Hoe gaat het bij u?
„We hebben nog steeds 1200 geiten te melken. We hebben ons dagritme. Routine geeft vastheid. Bij ons wordt gepiekerd, maar ook gelachen.
De financiële klap komt vooral de volgende jaren, als de melk stopt, je de dieren verkoopt en dure lammeren moet aankopen: 2011 en 2012 worden spannende jaren.
Als ondernemer ben je gewend plannen te maken om het beter te doen dan het vorige jaar. We kunnen zulke doelen nu wel stellen, maar we weten al dat we ze niet gaan halen.
We willen als vakgroep geiten- en schapenhouderij wel eens om tafel gaan met de banken. Ik zeg niet dat je eindeloos geld moet pompen in een bedrijf, maar als het in principe gezond is zou het mooi zijn als het een kans kreeg. Het is heel uitzonderlijk wat deze kleine sector is overkomen.”
„Rust is goed. De reden niet”
Mart-Jan (29) en Willy (24) de Jong, bij wie eind februari 128 melkschapen werden geruimd, gaan failliet. „Zonder extra steun van de overheid gaan wij het niet redden”, zegt Mart-Jan. Hij en zijn vrouw hebben nog 370 schapen over, inclusief de lammeren. „Eer het november is, hebben we geen melk meer.”
Schapen moeten, vergeleken met geiten, vaker lammeren om melk te blijven geven. Melkschapenhouders –in Nederland zijn er tot nu toe twee schapenbedrijven geruimd en 78 geitenbedrijven– krijgen het in die zin eerder zwaar dan melkgeitenhouders, financieel gezien. Daar komt bij dat het echtpaar De Jong een jong bedrijf runt dat „zwaar gefinancierd” is.
In juni mogen ze nieuwe lammeren gaan kopen. Of dat helpt? „Eigenlijk niet”, zegt Mart-Jan. „Ik zou 400 nieuwe dieren moeten hebben. Van de vergoeding die we voor 128 schapen hebben gekregen, kunnen we er geen 400 terugkopen.”
In juni, als het aanvoer- en het fokverbod verdwijnt, zullen er ook niet veel lammeren zullen zijn, verwacht Mart-Jan. „De meeste worden pas geboren rond Kerst.”
Daar komt bij dat lammetjes niet direct melk geven na hun geboorte. „Dus waar moeten wij in 2011 van leven?”
Mart-Jan kijkt met spanning uit naar het Kamerdebat over de gevolgen van de Q-koortsaanpak, vanavond. „Ik hoop ze met een vergoeding over de brug komen, en ook dat de overheid inziet dat melkschapenbedrijven een minder groot risico zijn voor Q-koorts dan andere takken van veehouderij. Melkschapenbedrijven werken kleinschalig.” De boerderij van Mart-Jan en Willy is een biologisch bedrijf.
Het is nu rustig op de boerderij, zegt Mart-Jan. „Er zijn geen lammeren om te verzorgen, niets. De lammeren die mochten blijven, zijn groot genoeg om voor zichzelf te zorgen. Rust is goed. De reden niet. Je hoofd is niet rustig.”
Hij moet nadenken over de toekomst. „Als er na het debat van vanavond niets verandert, ga ik met verschillende adviseurs kijken of onze bedrijfsgebouwen een andere bestemming kunnen krijgen. We hebben nagedacht over een opslag voor caravans – maar als je daaraan begint, kun je niet terug. De vloer van de stal is niet vlak, en voor zo’n opslag zou je die vlak moeten maken. Ik word niet enthousiast. Zelf zou ik bij een baas moeten gaan werken.
Het belangrijkste vinden wij dat we hier kunnen blijven wonen. Wij zijn geen mensen voor de nieuwbouw.”