Internetten in China is oefenen in democratie
Is er in China nog wat te beleven op internet zodra Google er is verdwenen? Ja, stelt Chinakenner Guobin Yang. Op het door de staat gecontroleerde internet spelen staat en burger een grimmig kat-en-muisspel. De autoriteiten lijken de winnaars, maar schijn bedriegt, want ook zonder Google blijft het Chinese internet één grote oefening in democratie.
Een alles controlerende staat en een aan de leiband van controleurs lopende bevolking. Is dat niet het beeld van China als het over het gebruik van internet gaat? De Chinese overheid wil dat graag zo houden, maar als het aan Guobin Yang ligt ruilen we het in voor een genuanceerder plaatje. Guobin Yang, socioloog aan de universiteit van Columbia, publiceerde vorig jaar de studie ”The Power of the Internet in China, Citizen Activism Online”.Zijn stelling: de Chinese bevolking bestaat niet uit monddood gemaakte onderdanen, maar opereert als een slimme tegenspeler van de staat, en dat gebeurt steeds vaker met behulp van internet.
China kent een „dynamische internetcultuur”, waarin steeds meer „onlineactivisten” een politiek geladen strijd voeren. Zij tonen volgens Yang aan dat de „geest van revolutie” niet na het neerslaan van de studentenopstand in 1989 is verdwenen, maar dat die in een andere gedaante nog springlevend is. Waren het vroeger vooral arbeiders, boeren en studenten die zich roerden, nu zijn dat tal van belangengroepen: huiseigenaren, gepensioneerden, migranten, consumenten, chronisch zieken, en zelfs spelers van computerspelletjes. Yang geeft toe: deze ontevredenen koesteren niet meer de hoogdravende idealen die de studenten nog hadden, zoals het invoeren van democratie en het respecteren van mensenrechten. Wat burgers nu in actie brengt zijn specifieke rechten en belangen. Verder is hun werkwijze minder gewelddadig en maatschappijontwrichtend.
Burgerjournalistiek
Het onlineactivisme dateert uit 1996, het jaar waarin internet beschikbaar kwam voor brede lagen van de stedelijke bevolking. De eerste internetfora (BBS, bulletin board systems) werden vanuit de universiteiten opgericht, maar algauw waaierde dat initiatief uit over de gehele samenleving. Inmiddels zijn er tal van campagnewebsites –zoals voor het melden van gevallen van corruptie of discriminatie–, zijn er talloze initiatieven voor onlinepetities, mailacties, en floreert de onlineberichtgeving over betogingen en demonstraties. Burgerjournalistiek, waarbij gewone burgers eropuit trekken om niet door officiële (door de staat gecontroleerde) media gemelde misstanden aan de kaak te stellen, is een algemeen fenomeen. In blogs worden zulke misstanden dan alsnog naar buiten gebracht.
Het onlineactivisme wordt gevoed door de grove misstanden die er in het China van vandaag in de samenleving bestaan als gevolg van de snelle veranderingen op sociaal en economisch gebied.
Tegelijkertijd bevredigt het een behoefte aan identiteit en geborgenheid, omdat ook dat zaken zijn die door de snelle veranderingen in de samenleving verdwijnen.
De idealen van burgers mogen dan minder hoogdravend zijn dan voorheen, in de onlinevariant van burgeractivisme ziet Yang grote kansen voor de toekomst. In feite zijn burgers bezig met het oefenen in burgerdemocratie, stelt hij. Voordat dit leidt tot een werkelijk open en democratische samenleving moeten er nog heel wat obstakels worden opgeruimd. De Chinese staat zit namelijk ook niet stil. Zo wordt de controle van het internetverkeer ieder jaar verfijnder en vernuftiger. Zo is er de trend van regelrechte onderdrukking naar disciplinering, oftewel van ”hard control” naar ”soft control”. Dat houdt in dat burgers dusdanig gemanipuleerd worden dat ze zich vanzelf gedwee gaan opstellen, bijvoorbeeld door zelfcensuur toe te passen. Door indirecte sturing van bovenaf, door efficiënt management en door het positief stimuleren van gewenst gedrag.
Daar staat tegenover dat dankzij internet er aan de kant van de burgers sprake is van een diepgaande mentaliteitsverandering. De internetcultuur heeft per definitie lak aan macht en gezag en onder de gebruikers wordt juist de geest van respectloosheid geventileerd. „In China’s cyberspace is niets meer heilig”, aldus Yang, en hij voegt eraan toe dat die mentaliteit zich niet langer beperkt tot internet, maar dat die doorsijpelt naar de Chinese samenleving als geheel.
Door internet te gebruiken nemen burgers zonder daartoe te zijn uitgenodigd deel aan het Chinese politieke spel, stelt Yang, en beoefenen ze hun eigen niet-officiële democratie. De onderwerpen mogen dan een alledaags karakter hebben, daaronder vloeit een krachtige onderstroom van revolutionair burgerverzet. Als burgerdeelname aan deze onlinedemocratie zich verder uitbreidt, komt de officiële democratie –met verkiezingen en een gezaghebbend parlement– vanzelf een keer in zicht.
Digitale guerrillaoorlog in volle gang
De strijd die burgers via internet leveren tegen onrecht en misstanden in de samenleving is voor buitenstaanders tamelijk onoverzichtelijk, is constant in ontwikkeling, en zowel georganiseerd als spontaan. Vaak verplaatsen acties zich van online naar offline, en vice versa.
Om controle door de staat te ontduiken, gebruiken onlineactivisten tal van trucs. Het creatief gebruik van foto’s en andere afbeeldingen bijvoorbeeld. Ook het publiceren van lange verhalen en poëzie (met een kritische inhoud) komt vaak voor. Verder maken burgeractivisten gebruik van proxyservers (servers buiten het bereik van de staatsblokkeerders), van antiblokkeersoftware, en worden computerprogramma’s compleet herschreven om filters uit te schakelen.
De Chinese auteur Guobin Yang typeert de burgeracties als een ”onlineguerrillaoorlog” en daartoe behoort ook het enorme repertoire aan alternatieve woorden en termen om filters te misleiden. Zo is Falun Gong (een verboden naam) ook heel anders te schrijven. De naam Beida (naam van de universiteit in Peking) dook na te zijn geblokkeerd weer op als Bei.Da of Bei2Da.
Verder is er nog creativiteit op organisatorisch gebied. Diverse activisten beleggen geheime onlinevergaderingen in plaats van riskante lijfelijke ontmoetingen. Internetdissident Liu Di, beter bekend onder haar internet-ID ”Stainless Steel Mouse”, is een meester in het ontduiken van haar controleurs. „Pas gisteren, 15 januari 2004”, zo citeert Guobin Yang haar in zijn boek, „kwam de politie erachter dat ik weer op vrije voeten was. Al vorig jaar december, op de dag dat ik vrijkwam, stonden de media bij mij op de stoep.”
Opvallend is dat internetbedrijven graag ruimte bieden aan protesten van en discussies onder burgers. Ondernemers weten dat die de aandacht van publiek trekken en dat genereert voor hen inkomsten.
Van grote betekenis zijn onlinecommunities, groepen internetgebruikers die structureel met elkaar van gedachten wisselen over bepaalde thema’s. China’s grootste is Tianya.cn, met meer dan 1 miljoen geregistreerde deelnemers. Wat de deelnemers aan deze onlinecommunities kenmerkt, zo ontdekte Yang, is dat ze intens verlangen naar geborgenheid, naar vrijheid en rechtvaardigheid. Ze hebben volgens hem genoeg van het materialisme en individualisme van de ”Generation Me”, en dat geldt ook voor de wetteloosheid en corruptie. Tegelijk beseffen ze dat ze zichzelf daartegen moeten organiseren. Internet biedt hun alvast een tamelijk veilige plek om iets van een betere samenleving te ervaren.
Pas op voor de 50 centpartij
In de nazomer van 2004 werden er buitengewoon strenge regels uitgevaardigd waarmee het groeiend aantal providers (toen meer dan 600.000) beter moest worden gecontroleerd. Al eerder was er een lijst met verboden onderwerpen uitgebracht, en nu kwam er ook een website waarop burgers zelf „illegale en immorele informatie” op websites konden doorgeven.
Verder werden er zogenaamde internetcommentatoren aangesteld. Dat zijn betaalde krachten die anoniem meedoen aan chatsessies en mailverkeer met als doel discussies te beïnvloeden. Omdat ze 50 cent krijgen voor elke actie die ze ondernemen, staan ze in China bekend als de ”50 centpartij”
Verder is er een omvangrijk ambtenarenapparaat dat het internetverkeer checkt op verboden informatie. Providers dienen geregistreerd te zijn en moeten de inhoud van mail en de registratie van bezoekers zestig dagen bewaren. Hun belangrijkste controlemiddel is het filteren van internet met behulp van verboden woorden, termen en namen (democratie, Falun Gong et cetera). China’s greep op internet wordt gehinderd door de tegenstrijdige opstelling jegens dat net. De staat wil eigenlijk geen controle maar regulering, omdat het de grote economische voordelen van internet waardeert. Internet moet om die reden gepromoot worden, maar tegelijkertijd gecontroleerd om politiek misbruik tegen te gaan. ”Internet Chinese stijl” heet dat in officieel jargon, maar die naam verbergt meer dan dat hij verheldert, want hoe die twee tegenstrijdigheden zijn te combineren is ook voor de Chinese machthebbers niet duidelijk.
Een ander blok aan het been van controleurs is het fenomeen risicomaatschappij. Met de uitbraak van de SARS-epidemie in 2003 besefte Peking dat zich in China zo’n type maatschappij had ontwikkeld. Snel informatie uitwisselen, burgers inlichten en mobiliseren bleken in 2003 van cruciaal belang om de epidemie te bestrijden, en daarmee werd ook de rol van internet belangrijker dan ooit. De eisen van een risicomaatschappij laten zich maar moeilijk combineren met die van een eenpartijstaat.