In Servië delen maffiabendes de lakens uit
De woensdag vermoorde Servische premier Zoran Djindjic uitte begin deze week nog scherpe kritiek op de rechterlijke macht. Op 24 februari liet een rechtbank in Belgrado een man vrijuit laten gaan, die werd verdacht werd van betrokkenheid bij een moordaanslag op zijn leven drie weken geleden. De kritiek van Djindjic vormt het decor van een veel groter probleem: een crisis in het justitiële apparaat en de strijd tegen de georganiseerde misdaad.
Op 21 februari raakte Djindjic op een haar na betrokken bij een auto-ongeluk. De bestuurder van een Oostenrijkse vrachtwagen, Dejan Milenkovic, doorsneed een konvooi regeringsvoertuigen en probeerde de auto met daarin de Servische premier te rammen. Een snelle reactie van Djindjic’ chauffeur kon een frontale botsing nog net voorkomen. Milenkovic werd gearresteerd op beschuldiging van diefstal van de vrachtwagen en het in bezit zijn van ongeldige papieren. Drie dagen later werd Milenkovic vrijgelaten omdat er niet genoeg bewijzen tegen hem zouden zijn. Dat de verdachte een stevig strafblad had en onlangs de beruchte maffiabende Surcin had verruild voor de rivaliserende Zemun (de bendes zijn vernoemd naar de buitenwijken van Belgrado) maakte op de autoriteiten blijkbaar niet voldoende indruk.
De Servische minister van Justititie Vladimir Batic reageerde woedend en beschuldigde de rechterlijke macht ervan niet doeltreffend te werken. De Servische politie verzwaarde daarop de aanklacht en beschuldigde Milenkovic van poging tot moord. De vogel was echter gevlogen en houdt zich sindsdien schuil.
Op 27 februari kondigde Batic nieuwe maatregelen aan om het juridisch apparaat in Servië te herstructureren. Nieuwe wetgeving zou de regering meer invloed moeten geven bij het selecteren van mensen die in dienst komen van de rechterlijke macht. Een dag later verklaarde Djindjic op een persconferentie dat „de hoge mate van begrip die justitie toont tegenover verdachte personen een publieke belediging is. Rechters die liever criminelen wensen te beschermen dan de wet toe te passen, zouden niet langer in functie moeten blijven.”
Nu was het de beurt aan de rechterlijke macht om furieus te reageren op deze oorlogsverklaring aan haar adres. Rechters beschuldigden de regering ervan hun politieke macht te misbruiken en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht weer in te perken, iets waarvoor ze sinds de val van de voormalige Servische president Slobodan Milosevic op 5 oktober 2000, juist zo hard hadden gevochten. Het Servische hooggerechtshof weersprak de beschuldiging van Djindjic door op te merken dat rechters de grondwet moeten respecteren en geen andere keus hebben dan een verdachte te laten gaan als de politie niet komt met overtuigende bewijzen.
Analisten in Belgrado onderschrijven deze mening en stellen dat een deel van de problemen bij de politie ligt. Die wijt op haar beurt de problemen weer aan de veranderingen in de strafwet, die begin 2001 zijn doorgevoerd. Vroeger konden agenten verdachten drie dagen lang vasthouden zonder toestemming van een rechter en zonder officiële aanklacht. Sinds de wetwijziging is die periode verkort tot 48 uur en moet er bij elke ondervraging een vertegenwoordiger van de rechtbank aanwezig zijn. Dit om een einde te maken aan het gebruik van geweld tijdens de verhoren, iets wat onder Servische politieagenten niet ongebruikelijk is. De nieuwe wetgeving bemoeilijkt volgens de agenten hun werk en leidt ertoe dat ze binnen de gestelde tijd niet het nodige bewijsmateriaal kunnen verzamelen.
In Servië is echter veel meer aan de hand dan wat juridisch gesteggel. Precies een week geleden vroeg Gordana Igric zich in een artikel van het Institute for War and Peace Reporting hardop af of de lepra van de maffia de Servische maatschappij niet in haar geheel had aangetast, een vraag die ze positief beantwoordde.
In het artikel schetst Igric een situatie waarin zelfs regeringsvertegenwoordigers niet meer hardop met elkaar durven te praten uit angst te worden afgeluisterd. Dat gebeurt dan niet alleen door de maffia en criminele organisaties die actief zijn op het gebied van drugs- en vrouwenhandel en tabakssmokkel, maar ook door een militie als de Rode Baretten. Deze beweging verzet zich met hand en tand tegen uitlevering van oorlogsmisdadigers aan het Joegoslavië-tribunaal en heeft in de pers regelmatig bedreigingen geuit aan het adres van Djindjic vanwege diens medewerking aan het Haagse tribunaal. Al deze organisaties zouden tot in de hoogste geledingen van de maatschappij hun ’mannetjes’ hebben.
De maffia heeft een beter afluistersysteem dan de Servische politie, verklaarde de vermoorde Djindjic onlangs nog. Dat was niet ver bezijden de waarheid. Op 21 januari onthulde de krant ”Identet”, een krant die zich nauw verbonden weet aan de Rode Baretten, de details van een gesprek tussen Djindjic en een van zijn medewerkers. Daaruit bleek dat beiden hadden gesproken over de manier waarop ze de Rode Baretten moesten aanpakken en dat ze plannen hadden om de maffiabaas van Zemun op te pakken.
Verantwoordelijk voor de huidige chaos houdt Igric in de eerste plaats de regerende elite zelf. Die heeft te lang oorlogsveteranen en criminelen -die in de periode Milosevic politie en justitie hebben geïnfiltreerd- de hand boven het hoofd gehouden. Niet alleen in de strijd tegen Milosevic, maar ook in de periode daarna, heeft zij zelf veelvuldig gebruik gemaakt van de diensten van deze lieden. Djindjic was een van hen.
Ook het Westen gaat volgens Igric niet vrijuit. Uit respect voor diens medewerking met het Joegoslavië-tribunaal zouden westerse leiders te lang hebben nagelaten druk uit te oefenen op Djindjic om in eigen huis schoon schip te maken. Nog altijd woont de kliek van Milosevic, die in de jaren ’90 6 miljard dollar uit de staatskas liet verdwijnen, ongestoord in de luxe villawijken van Belgrado. Met hun rijkdommen oefenen ze nog steeds enorme invloed uit op de regering en de media.
Als voorbeeld wordt vaak de Servische minister van Binnenlandse Zaken Dusan Mihajlovic genoemd, die nog steeds als zakenman actief is. Vroeger was hij met zijn partij Nieuwe Democratie nauw verbonden aan de socialistische partij van Milosevic. Zoals zoveel anderen maakte hij kort voor de val van de dictator de overstap naar het kamp van de oppositie. Critici zeggen dan ook dat er in september 2000 geen sprake was van een echte machtswisseling, maar slechts van een wisseling van de wacht. Of zoals de Duitsers na de Eerste Wereldoorlog zeiden: „De keizer ging, maar de generaals bleven.”
De houding van het Westen was de laatste tijd aan het veranderen. Het vertrek van Vojislav Seselj naar Den Haag en het aflopen van het presidentschap van Vojislav Kostunica als gevolg van de opheffing van Joegoslavië, betekende een aanzienlijke verzwakking van de oppositie in Servië. Het juiste moment voor de regering om zich te ontdoen van de maffia en de Milosevic-kliek, zo vonden Westerse leiders en ook Djindjic zelf. „Het probleem voor Zoran Djindjic is dat, als hij de krachten te lijf gaat die hij zolang heeft getolereerd, hij zich ervan bewust wordt dat die in feite meer macht hebben dan hijzelf”, scheef Igric een week geleden. Haar woorden bleken profetisch.