Uitspraak classis niet onverwacht
Met het besluit van de protestantse classis Zierikzee om geen procedure te starten tegen ds. K. Hendrikse hoopt de Zeeuwse kerkprovincie het hoofdpijndossier ”ds. Hendrikse” te kunnen sluiten.
De bewoordingen in de donderdagmorgen uitgegeven persverklaring van de classis Zierikzee, waarin het besluit dat de classis woensdagavond met 36 stemmen vóór, 16 tégen en 4 blanco nam, wordt toegelicht, zijn zeer algemeen. Om niet te zeggen: uiterst vaag.En eigenlijk maakt dat al duidelijk hoezeer de classis met de kwestie rond het boek van ds. Hendrikse, ”Geloven in een God die niet bestaat”, heeft geworsteld. Waar de classis Walcheren afzag van het starten van een procedure tegen de uitspraken die ds. Hendrikse in zijn boek doet over God, koos de –toen nog– hervormde classis Zierikzee toch voor het horen van predikant en kerkenraad. Dat horen gebeurt, in overeenstemming met ordinantie 10 artikel 14 van de Protestantse Kerkorde (PKO), om te zien of de predikant zich met zijn uitingen zo gedraagt dat hij de „fundamenten van de kerk aantast.”
De afgelopen tijd heeft het regionale college voor de visitatie in opdracht van de classis Zierikzee de predikant en zijn kerkenraad, zo goed en zo kwaad als dat ging, gehoord. Hierover is woensdagen, achter gesloten deuren, verslag uitgebracht aan de classis. Met daarbij het advies om geen procedure tegen ds. Hendrikse te starten, omdat zijn uitlatingen niet zo veel gewicht hebben dat ze de fundamenten van de kerk aantasten.
Het is overduidelijk dat de visitatoren met hun conclusie de hype rond ds. Hendrikse willen terugbrengen tot regionale proporties. Waar ds. Hendrikse geen middel onbeproefd liet om een landelijk podium te krijgen voor zijn ideeën, doet de classis nu precies het tegenovergestelde. De uitspraken van ds. Hendrikse zijn, volgens de classis, in het geheel van de Protestantse Kerk niet uniek en historisch bezien in de Hervormde Kerk en in de PKN ook niet nieuw. In het gesprek over God en over Zijn bestaan, mogen de vragen van ds. Hendrikse gesteld en gehoord worden, meent de classis. En in het stellen van de vragen en in het voeren van dat gesprek, worden de fundamenten van de kerk, nog steeds volgens de classis, niet aangetast. Vrijzinnigheid en rechtzinnigheid zouden beide in de breedte van de Protestantse Kerk een plaats hebben.
Het hoeft geen betoog dat het hier tussen de modaliteiten in de PKN op het scherp van de snede gaat. Met het starten van ‘hoorzittingen’ wekte de classis Zierikzee even de indruk dat de praktische leervrijheid zoals die er in de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken was en in de PKN is, grenzen kent. Naar nu blijkt was die hoop aan orthodoxe zijde ongegrond.
In de geschiedenis van zowel de Hervormde Kerk als de Gereformeerde Kerken zijn er talloze momenten geweest waarop van orthodoxe zijde werd opgeroepen om tuchtmaatregelen te nemen tegen predikanten die met hun uitspraken duidelijk niet meer binnen de grenzen van het belijden van de kerk bleven.
Zo was er de vrijzinnige ds. L. Bähler die in het begin van de 20e eeuw het boeddhisme in bepaalde opzichten boven het christendom stelde. Eind jaren vijftig baarde prof. dr. P. Smits opzien door in een artikel over de verzoeningsleer te schrijven: „Geef mijn portie maar aan Fikkie.” In de decennia erna volgde een stoet van theologen die omstreden leringen brachten, maar die vervolgens niet tuchtrechtelijk werden aangepakt. Om maar twee namen te noemen: prof. dr. H. M. Kuitert en prof. dr. C. J. den Heijer.
Voor wie de behandeling van de kwestie ds. Hendrikse ziet in dit historische licht, kan de beslissing van de classis Zierikzee geen verrassing zijn. Wel toont de Protestantse Kerk met deze uitspraak opnieuw dat het kerkordeartikel dat stelt dat de kerk alles weert wat haar belijden weerspreekt, in de kerkelijke praktijk niet functioneert.