Europees buitenbeentje in Brazilië
De inwoners van de deelstaat Rio Grande do Sul voelen zich in de eerste plaats ”gaúchos”, dan pas Brazilianen. Hier bestaat de mozaïek van culturen vooral uit Europese invloeden.
De jezuïeten introduceerden het rundvee en de Duitsers bouwden hun vakwerkhuizen in het subtropische landschap. De Italianen zetten ook hun tradities voort: wijn produceren en goed eten. De jongste generatie maakt nu de grote stap voorwaarts met Brazilië als hun wijnland.De gaúchos, inwoners van Rio Grande do Sul, wijzen er graag op dat zij in „het meest ontwikkelde deel van het land” wonen. Qua leefklimaat, economische cijfers en mate van geletterdheid zitten zij goed in deze meest zuidelijke deelstaat van Brazilië. Maar stickers in het om renovatie vragende historische centrum van hoofdstad Porto Alegre wijzen ook op een schaduwzijde van de relatieve welvaart: ”crack, denk er niet aan!”.
De trotse feestvierders in het ‘cowboydorp’ in een park aan de rand van de stad laten zich niet in met deze snel verslavende drug, die vooral onder jongeren verwoestingen aanricht. Zij drinken bier en een opwekkende kruidenthee. Met duizenden voeten in de modder herdenken zij dat hun thuisland tussen 1835 en 1845 tien jaar lang op eigen benen heeft gestaan. De gaúchos weigerden toen nog langer belasting af te dragen en maakten zich los van het centrale gezag in Rio de Janeiro. Deze ”revolutie van Farroupilha” wordt elk jaar in september wekenlang groots en officieel gevierd, waarbij separatistische sentimenten af en toe de kop opsteken.
In het tijdelijke dorp van houten saloons houden de plattelandsbewoners, die soms van heinde en verre komen, zich bezig met hun tradities: het roosteren van hele koeienribben en andere grote stukken rundvlees boven houtvuur op de grond, chimarrão drinken en vrolijke accordeonmuziek maken. Te midden van veel vlagvertoon.
„Voor ons is dit een cadeau van de toekomst voor het verleden. Voor de mensen die vochten om de grenzen van Rio Grande do Sul te behouden”, verklaart Carlos Fernando. Hij bivakkeert al drie weken in een tentenkamp, met familie en vrienden. De kalebas met het bittere, groene kruid gaat rond. Ook jongeren zetten deze oorspronkelijke traditie van de Guarani-indianeni, de chimarrão, voort.
Een groot deel van Rio Grande do Sul bestaat uit pampas, waar de jezuïeten na hun vertrek halverwege de achttiende eeuw de runderen achterlieten en daarmee aan de wieg stonden van de huidige grootste vleesschuur van Brazilië. Hier wordt vooral de gaúchocultuur gecultiveerd. Mannen verplaatsen zich te paard, met hoed, pofbroek, dolk in de broekriem en laarzen.
Een kleiner gebied van de deelstaat zorgt echter voor nog meer landelijke en intussen ook internationale bekendheid. De Vale dos Vinhedos (vallei van de wijngaarden) rond de plaats Bento Gonçalves is verreweg het belangrijkste wijngebied in het opkomende wijnland Brazilië. De streek wordt voornamelijk bevolkt door nakomelingen van arme wijnboeren uit de streek rond de Noord-Italiaanse stad Veneto.
Hun voorouders hadden het nog veel zwaarder dan de eerder gearriveerde Duitse immigranten, vertelt wijnmaker João Valduga van Casa Valduga maar al te graag. Waar de Duitsers beslag legden op de eenvoudig te bewerken vlakke stukken land, moesten de Italianen, die later (rond 1870) arriveerden, het met berghellingen doen. Maar ook zijn opa „kapte de jungle op blote voeten” en maakte het land met bloed, zweet en tranen geschikt voor wijnbouw. „Ik heb pas op latere leeftijd Portugees geleerd en thuis spreken we nog steeds het dialect van Veneto. Wij zijn Brazilianen maar houden heel veel van Italië”, glundert Valduga, terwijl de specialiteit van de streek, gegrild piepkuiken, rondgaat.
Inmiddels biedt Casa Valduga toeristen de mogelijkheid tot wijncursussen. „Wij zijn het eerste toeristische complex in Brazilië en een voorbeeld voor alle wijnboeren in Zuid-Amerika dat toerisme geen verstoring maar een goede inkomstenbron is”, stelt Valduga.
Generaties lang bleef het echter ook op de wijngaard van zijn voorouders bij de productie van druivensap en zoet ‘stierenbloed’. Tot zich zo’n vijftien jaar geleden een revolutie in Braziliaans wijnland aankondigde. De jongste telgen van de ambachtelijke wijnboeren namen geen genoegen meer met een marginale rol. Zij gingen naar de landbouwuniversiteit en enologie studeren en liepen stage in Frankrijk, Italië of Spanje. In Argentinië en Chili bestudeerden zij de successen dichter bij huis. Met een professionele benadering, uitstekende wijngronden en een perfect klimaat (warme dagen en koude nachten) nam de Braziliaanse wijn een vlucht. Het grootste succes hadden de mousserende wijnen.
Maar ondertussen worden ook veel rode en witte wijnen geëxporteerd. Braziliaanse wijnen zijn dikwijls prijswinnaars op gerenommeerde concoursen. Nederland vormde in 2008 de vierde exportmarkt voor Braziliaanse wijnen en de Vale dos Vinhedos is naast het Californische Napa Valley de enige wijnstreek buiten Europa die van de Europese Unie het prestigieuze predikaat Geografische Indicatie kreeg toebedeeld.
Vaak zijn het familiebedrijven waar jonge vrouwen een vooraanstaande rol spelen. Zo ook bij Lidio Carraro, een producent van exclusieve wijnen. „Mijn vader Lidio was de eerste die hier een topwijn van de merlotdruif maakte”, vertelt Patricia Carraro trots. „Onze wijn heeft veel meer te maken met Europa dan met Zuid-Amerika. De omstandigheden hier lijken op die in Europa.”
Vol vuur en charme presenteert zij het concept waarmee zij in 1989 de wijnmarkt op gingen. „Wij gebruiken geen eiken vaten en geen manipulaties. Pure wijn zonder verstoringen, is onze filosofie, en dan blijkt iedere wijn uniek.”
De introductie van de nebbiolodruif uit het Italiaanse Piemonte in Brazilië was een recente grote uitdaging. „Dat was een van onze dromen die is uitgekomen.”
Ook de familie Carraro komt oorspronkelijk uit Veneto. En zoals vrijwel alle immigrantenfamilies zijn de banden hecht. Patricia zwaait de verkoopscepter, haar broer is de enoloog en vader is nog de baas. „Het is een familieconcept en zelfs met de klanten willen we een familiegevoel kweken.”
De lieflijke, compacte wijnstreek verlatend begint de Serra Gaúcha al snel in hoogte en bebossing te winnen. Italiaanse invloeden maken plaats voor vakwerkhuizen en bierstubes waar ook apfelstrudel wordt aangeprezen. Alleen de naam is Braziliaans aan de plaats Nova Petrópolis. De bevolking in dit stadje in een weelderige bergachtige omgeving is voor 80 procent van Duitse komaf.
De lachende man in lederhose en met groene jagerspet is dat zeker. João Pedro Bender verwelkomt de bezoekers van het openluchtmuseum met gebouwen uit de periode dat de Duitse immigratie begon, rond 1830. Zijn opa kwam ooit uit de Hundsrück en zijn kinderen leren zowel Duits als Portugees op school.
Twee oudere dames staan koeken te verkopen in een donkerbruin interieur van een van de vakwerkhuizen. Hun familieverhaal is illustratief voor dat van vele Duitse, maar ook Italiaanse en andere Europese immigranten.
De zusjes Erika Dummer (56) en Dieve Hillebrand (62) hebben de datum dat hun overgrootvader in Brazilië arriveerde direct paraat: 25 juli 1877. Met zijn veertienjarige zoon vertrok de 45-jarige Duitser vanuit het Boheemse Langenau (nu Tsjechië) voor het ongewisse avontuur naar ‘het beloofde land’, op zoek naar een betere toekomst. Zijn vrouw en drie andere kinderen bleven achter.
Maar ook in Brazilië duurde de armoede voort en er was geen geld om terug te keren, laat staan om de rest van het gezin over te laten komen. „Het waren kleine boeren en dat zijn wij nu ook nog”, zeggen de zusters. Zij hebben alle brieven van hun voorouders gevonden en in een eigen familiemuseum ingericht.
Met betraande ogen vertellen zij over een brief waarin hun overgrootmoeder haar zoon in Brazilië vraagt of zij hem nog wel herinnert. „Ze had hem nog zo graag een keer willen spreken.” Het is „uit respect” voor deze lijdende pioniers dat zij de Duitse taal en tradities laten voortbestaan. „Het is met onze vader van 83 nog moeilijk om Portugees te spreken. Duits is onze taal thuis, en dat geven we automatisch door aan de volgende generatie.”
Dat hebben Heino en Jussara Höppner ook geprobeerd, maar niet met onverdeeld succes. „Mein Deutsch ist kaputt”, geeft dochter Adriana toe. „Sinds opa is overleden spreken we het steeds minder thuis.” Zij is het Engels machtig dankzij haar werkzame periode in het luxueuze Savoyhotel in Londen. Daar heeft zij ook een high tea leren maken. En dat komt nu van pas in het familiehotel in Gramado.
De chalets liggen in een sprookjesachtige lommerrijke tuin en hebben zelfs een eigen zwembad. Alles is Duits: de tafelkleedjes, de gordijnen, het nieuws op de televisie en zeker het ontbijt. Op zondag is er Duits middageten, met zuurkool, worst, varkenspoot en aardappelen. Weer of geen weer.
Vader Heino verkeert na een leven in Brazilië nog in vele opzichten in dubio: Duitsland of Brazilië? „Wat is er nog in Duitsland”, vraagt hij zichzelf vertwijfeld af, terwijl hij zich een flesje Braziliaans bier in een groot Duits bierglas laat inschenken. „Alleen Schloss Neuschwanstein.” Maar twee tellen later: „In Brazilië is er ook van alles mis.” Hij spreekt graag zijn moedertaal, maar prefereert weer het bier van de gewone Braziliaan boven de Duitse importbieren die hij ruim op voorraad heeft in de ”Ottobar”, genaamd naar zijn Hamburgse vader, die het hotel stichtte.
Een tafeltje verderop blijken zijn vrouw en dochter minder verscheurd door hun dubbele identiteit. Zij genieten van een exclusieve rode wijn uit de Vale dos Vinhedos en doen weemoedig verslag van hun reizen door Duitsland. Maar over definitief terugkeren naar het land van hun voorouders piekeren zij niet. „Het is hier veel te aangenaam.”