Afrika deelt nauwelijks in koolstofhandel
Afrika speelt nauwelijks mee in de koolstofhandel, de transacties tussen landen en bedrijven die te veel CO2 produceren en partners die uitstoot uitsparen.
De Afrikaanse landen zien het liefst dat de koolstofhandel wordt hervormd. Verdedigers van het systeem stellen echter dat Afrika moet ophouden zich als slachtoffer voor te stellen.Het ”clean development mechanism” (CDM) klonk bij introductie als een toverformule voor arme landen. Rijke landen kunnen hiermee hun overtollige uitstoot van broeikasgassen afkopen door te investeren in projecten in ontwikkelingslanden die de uitstoot daar verminderen.
Het systeem blijkt echter vooral te werken in ontwikkelingslanden die veel vervuilen. Volgens cijfers van de Wereldbank uit 2007 hebben Afrikaanse landen nog maar 5 procent van het geld opgestreken dat industrielanden in het kader van het clean development mechanism hebben uitgegeven. China neemt 73 procent van de geldstroom voor zijn rekening.
Veel Afrikaanse CDM-projecten lopen in Zuid-Afrika, het meest geïndustrialiseerde land van Afrika. In de Zuid-Afrikaanse stad Durban produceren drie stortplaatsen bijvoorbeeld al zes jaar lang elektriciteit met biogas afkomstig van de bergen afval.
De koolstofkredieten die dat oplevert, worden berekend op basis van de hoeveelheden biogas die niet in de atmosfeer terecht komen en de uitstoot die wordt vermeden doordat stroom wordt opgewekt met biogas in plaats van steenkool.
Het project levert jaarlijks 200.000 euro aan koolstofkredieten en 60.000 euro aan elektriciteit op. De operationele kosten bedragen voorlopig 740.000 euro per jaar. Het project draait dus nog met verlies, maar de stad hoopt dat dit binnen enkele jaren verandert.
De verwerking van huishoudelijk of landbouwafval en de hoge kosten van elektriciteitsproductie zijn problemen waar veel Afrikaanse landen mee worstelen. CDM-projecten naar voorbeeld van het initiatief in Durban zijn dus in veel landen mogelijk. In theorie. In de praktijk ging de knowhow die nodig was voor het project de mogelijkheden van Durban bijna te boven. Verder duurde het ruim een jaar voor het project was goedgekeurd door de raad van bestuur van het CDM. Het risico dat een project wordt afgewezen of na goedkeuring de doelstellingen niet haalt, is groot. Afrikaanse landen met een minder ontwikkelde industrie uiten de klacht dat ze te weinig broeikasgassen uitsto-ten om reductieprojecten van enige omvang te kunnen opzetten.
De raad van bestuur van het CDM lijkt niet te willen ingaan op die bezwaren. „Afrikaanse landen moeten ophouden het slachtoffer te spelen”, zei Lex de Jonge, voorzitter van de CDM-bestuursraad, op een conferentie over koolstofhandel in Afrika, eerder deze week in Kaapstad. „CDM is complex, en ik geef toe dat er veel uitdagingen zijn. De meeste projecten die worden voorgesteld, worden nooit gerealiseerd. Maar dat is de realiteit van het zakenleven.”