Uit het diensthuis van het egoïsme
Zijn jeugddroom om journalist te worden zag hij na een lange omweg in vervulling gaan. Eerst werd hij docent van een school in Friesland, daarna stond hij aan het roer van het lyceum waar minister-president Balkenende in zijn tienerjaren naartoe ging. Vervolgens werd hij benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs in de kabinetten-Den Uyl en -Van Agt. Pas na zijn afscheid van de politiek nam hij de pen op als columnist en commentator. Drs. Klaas de Jong Ozn. (83): „We zijn met elkaar een belangrijke deugd vergeten: die van de matigheid.”
Achter zijn naam staat steevast Ozn.: op het naamplaatje van zijn appartement in Sneek, bij het vignet van zijn tweewekelijkse column in het Friesch Dagblad, in de geschiedschrijving van de Haagse politiek.Vanwaar?
„Kort nadat ik als docent geschiedenis in het onderwijs in Friesland aan de slag ging kocht ik het ene boek na het andere. Omdat er in mijn omgeving vele K. de Jongs woonden, werd er meer dan eens een pakket verkeerd afgeleverd. De postbode vroeg daarop om een herkenningsteken. Ik besloot de O, de initiaal van mijn vader, aan mijn achternaam toe te voegen: Oebeles zoon.”
Grappig?
„Ik weet inmiddels niet beter. Het leidde ooit tot een ludiek misverstand, nadat een opiniërend artikel van mijn hand was verschenen in de Haagsche Courant. Een lezer belde naar de redactie en liet weten dat hij het van harte met de priester eens was. Hij verwarde de afkorting met een aanduiding die in rooms-katholieke kringen wordt gebruikt bij sommige kerkelijke functies.”
De Jong lacht. Hij staat op van de bank in zijn appartement in Sneek, dat uitzicht biedt op het Friese landschap, en loopt naar een klein keukentje. De waterkoker op het aanrecht heeft zijn werk gedaan: tijd voor thee.
Niet in een rooms-katholiek, maar in een door en door gereformeerd klimaat groeide de oud-staatssecretaris op. Tot zijn vreugde, voegt hij er meteen aan toe. „Wij mochten op zondag weinig, maar dat betekent niet dat ik de sfeer thuis als zwaar en streng heb ervaren. Mijn ouders waren geen scherpslijpers, dat scheelt. Toen de vrijmaking in de Gereformeerde Kerken plaatsvond, zei mijn vader: „Daar doen wij niet aan mee, we drijven de zaken niet op de spits.””
U wordt omschreven als een samenbindend man. Heeft u dat van uw vader?
„Ik denk van wel. Mijn vader was iemand die overdag werkte en ’s avonds vergaderde. Organiseren was hem op het lijf geschreven. Hij had vele voorzitterschappen. Ik zie mijzelf vooral als een bestuurder. Voor een goed bestuurder zijn twee eigenschappen nodig: visie en wil om samen te werken.”
Wat is nodig om te binden?
„Je moet iedereen goed in de gaten houden. Wat leeft er in de hoofden en harten? Je moet ook voorkomen dat je voor de troepen uit loopt. Als je je mensen niet meekrijgt met wat je wilt, ga je vroeg of laat de mist in.”
Hoe irenisch bent u?
„Mijn moeder zei altijd: „Voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen.” Dat is een Bijbelwoord dat mij aanspreekt.
Maar als bestuurder moet je ook kunnen optreden en in staat zijn iemand op zijn nummer te zetten. Of dat mij goed afgaat? In de jaren dat ik staatssecretaris was, moest ik voortdurend nee verkopen. Dat is niet altijd even leuk, maar het kan vaak niet anders.”
U hebt geschiedenis en Nederlands gestudeerd aan de VU in Amsterdam. Nooit een studie theologie overwogen?
„Eén keer. Dat was na een evangelisatieweek van de kerken in Drachten. Met een vriend reed ik in een radiowagen rond om evangeliserende praatjes te houden. Na afloop zei ik tegen mijn dominee: „Prachtig werk. Ik zou wel theologie willen gaan studeren.” Hij raadde het af. „Gereformeerde theologen hebben we genoeg”, zei hij, „gereformeerde literatoren te weinig.” Toen was het voor mij helder: ik bleef bij mijn letterenstudie.”
Later ging u in het onderwijs aan de slag, eerst als docent, daarna als rector van het Christelijk Lyceum in Goes. Premier Balkenende zat als tiener op uw school. Herinnert u zich hem?
„Jazeker. De school was toentertijd klein genoeg om van het reilen en zeilen van alle leerlingen op de hoogte te kunnen zijn. Jan Peter kwam uit Kapelle, hij was een zogenaamde buitendorpse. Ik vond hem een gewone, aardige jongen. Niet bovenmatig spits, wel pienter.
Hij was een leerling die oog had voor anderen en goed kon netwerken. Later, na zijn studie aan de VU, stuurde hij me zijn dissertatie toe. Dat typeert hem. Af en toe ontmoeten we elkaar, hij komt altijd even naar me toe als we beiden op een bijeenkomst zijn. In een onlangs verschenen boek schrijft hij over mensen die hem hebben gevormd. Daarin noemt hij ook mijn naam.”
Wat is uw rol in zijn vorming?
„Nu ja, die is vrij beperkt. Hij heeft christelijk onderwijs genoten en herinnert mij zich als iemand die daarvoor pal stond.”
Doet hij het goed als minister-president?
„Ik vind van wel. De Friezen mogen hem graag. Kritiek heb ik ook, met name als het gaat om zijn publicitair optreden. In het begin van zijn premierschap deed hij dat tamelijk onhandig. Bij het zien van een microfoon deinsde hij al terug. Tegenwoordig gaat het beter, al had hij bij de laatste algemene beschouwingen een dip. Ik zag het onmiddellijk. Als hij moe is, spreekt hij veel te vlug.
Balkenende heeft een brede en grondige kennis, hij is belezen. Dat waardeer ik in hem. Je wilt niet weten hoe slecht het gesteld is met de algemene ontwikkeling van veel politici. Dat is erger dan je denkt.”
In 1975 werd u benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs voor de ARP. U kwam terecht in het vechtkabinet van Den Uyl van de PvdA. Dat moet voor u niet gemakkelijk zijn geweest.
„Maar wacht, dat vechten moet je niet overdrijven. Voor de buitenwereld leek het allemaal veel erger dan het was. Natuurlijk, er gebeurde van alles, maar het was niet zo dat we ons werk niet konden doen. Het tegendeel was het geval.
Den Uyl was een uiterst gedreven man, maar weinig toegankelijk. Altijd bezig met de zaak, nauwelijks oog hebbend voor de personen met wie hij samenwerkte. Dat het tussen hem en zijn vicepremier, Dries van Agt, fout ging, is daaraan te wijten.”
Hoe was de sfeer in het kabinet-Van Agt/Wiegel?
„Buitengewoon goed. We ontmoeten elkaar nog regelmatig, tot voor kort vier keer per jaar. De persoonlijke relaties waren en zijn uitstekend.
Van Agt is een gezellige man. Ik weet nog goed dat hij op een donderdagavond na een bewindsliedenberaad tegen me zei: „Klaas, ik heb geen zin meer om te werken, kom mee, we gaan een wijntje pikken.” Dan zaten we twee uur lang op een terras in Den Haag met elkaar te kletsen.”
Onder uw bewind schoten de reformatorische scholen als paddenstoelen uit de grond. Ze klopten bij u aan om geld. Hoe blikt u op die tijd terug?
„Voor mij als staatssecretaris waren er bij alle aanvragen voor een eigen school twee criteria: zijn er voldoende leerlingen én ontbreekt het verlangde onderwijs in de nabije omgeving? Met name het tweede criterium leidde aanvankelijk tot veel discussie. Waarom een reformatorische school als er in de buurt een christelijke is?
Ik herinner me dat ik die vraag ooit voorlegde aan bestuursleden die zich inzetten voor een reformatorische mavo. „Op de christelijke school kijken ze televisie, daar zijn wij op tegen”, luidde hun antwoord. Toen heb ik gezegd: „Maar dat vind ik geen reden om een eigen school op te richten.” Ik hield de boot af.
Uiteindelijk is de zaak voor de Raad van State gebracht. Die heeft gezegd: „Meneer De Jong, niet u bepaalt of het verlangde onderwijs aanwezig is, dat doen de ouders zelf. Als zij een andere school willen, hebben ze daar recht op.””
Een terechte uitspraak, toch?
„Met de kennis die ik toen had, vond ik dat niet. Het verschil tussen reformatorisch en christelijk onderwijs was mij in veel plaatsen niet echt duidelijk.
Ik zeg erbij: de reformatorische scholen hebben zich in de loop der jaren waargemaakt. Ze hebben op een goede manier laten zien dat ze onderwijs bieden met een eigen karakter en een eigen identiteit. Het onderwijs heeft een geheel eigen profiel.”
In uw columns in het Friesch Dagblad gaat u regelmatig in op onderwerpen die verband houden met de cultuur en identiteit van Nederland. Hoe peilt u de stand van zaken in de samenleving?
„Heel eenvoudig: ik probeer op alle mogelijke manieren voeling te houden met wat mensen beweegt. Ik volg het nieuws op de voet, spreek mensen op straat, lees dagelijks vijf kranten. De vraag wat er schuilgaat achter alle feiten waarover de media ons informeren, boeit me in hoge mate.”
Wat ziet u?
„De samenleving is aangekomen op een cruciaal punt in de geschiedenis: voelen we ons verantwoordelijk voor elkaar en gaan we schouder aan schouder staan om de problemen in het land op te lossen óf laten we ons leiden door onze eigen belangen? Dat laatste wordt gestimuleerd door het populisme in de politiek en de media. Er moet worden gescoord, je moet in de smaak vallen bij het grote publiek, anders lig je eruit.
Dertig jaar geleden maakte het kabinet beleid en voelden de burgers zich nog medeverantwoordelijk. Dat is vandaag de dag anders. Veel mensen zien de overheid als een leverancier van diensten. Word ik niet op mijn wenken bediend, dan wend ik me van haar af.”
Hoe ernstig is de situatie?
„Zo ernstig dat ik de tijd rijp vind voor een nationaal zakenkabinet. Het land staat voor ingrijpende bezuinigingen: 35 miljard euro. Dat is niet mis, dat zal ons allemaal raken. Het betekent dat mensen moeten inleveren, onrustig worden, weerstand zullen bieden.
Zo’n zakenkabinet moet regeren zonder regeerakkoord, maar steeds met voorstellen komen die brede steun in de Tweede Kamer vinden. Alle partijen zouden een kopstuk moeten leveren met het vermogen verder te kijken dan de eigen politieke belangen. Ik denk aan mensen als Herman Wijffels, Pieter Winsemius, Job Cohen.
Een zakenkabinet moet zo hoogstaand zijn dat mensen in het land leren om door het populisme van figuren als Geert Wilders heen te prikken. Het zou toch vreselijk zijn als in een diepe economische en morele crisis de helft van het land populistisch stemt? We hebben leiders nodig die het volk bij de les houden.”
Welke les?
„Die van verantwoordelijkheid voor elkaar nemen en die van solidariteit. Wij zijn met z’n allen een belangrijke deugd vergeten: die van matigheid. Christenen zijn matige mensen. Mijn moeder zei wel eens over iemand: „Hij laat het ook breed hangen.” Dat was bepaald geen pluim. Ze vond het ongepast als een christen duur deed.
In een periode van economische neergang moeten we alert zijn op figuren die het volk van alles en nog wat beloven. Er zijn impopulaire maatregelen nodig om dit land op de rails te houden.”
U hebt weinig op met Wilders en zijn PVV. Is het juist niet goed dat er een zichtbaar fixatiepunt in de politiek is voor alle ongenoegen?
„Als politieke partijen maar niet met hem gaan samenwerken. Wilders belooft van alles, maar uiteindelijk staat hem maar één ding voor ogen: de macht. NRC Handelsblad deed onlangs onderzoek naar de aanhang van Wilders. Daaruit bleek dat veel meer gemiddelde kiezers het met hem eens zijn dan je zou denken. Dat vind ik verontrustend.
De parallellen met wat zich in de jaren dertig van de vorige eeuw afspeelde, dringen zich op. Ook toen bleken grote delen van de bevolking zich gemakkelijk op sleeptouw te laten nemen door populistische leiders.”
Gaat een vergelijking tussen de PVV en de NSB niet te ver?
„We hebben het wel over een partij die een bevolkingsgroep uitsluit en hulp aan minderbedeelden wil afschaffen; een partij dus met, ik zou bijna zeggen, goddeloze uitgangspunten. Wilders wil de vrijheid van godsdienst afschaffen. Met zo’n man kun je op geen enkele manier samenwerken. Ik zou niet in een land willen wonen waar de vrijheid van godsdienst ter discussie komt. Je kunt met mij over veel onderhandelen, maar niet over die hoeksteen in de Grondwet.”
Neemt u Wilders niet te serieus?
„Nee, nee, nee. Ik weet wel: er zijn mensen die zeggen dat zijn partij vanzelf zal verdampen. Voor die geluiden ben ik gevoelig. Nederlanders zouden nuchter genoeg zijn zich niet aan potentiële dictators uit te leveren. Ik zeg: Dat hoop ik dan maar.”
U bent er niet zeker van?
„Nee. Omdat ik waarneem dat bij velen het eigen belang op de voorgrond staat. „’t Gaat van onze centen”, schreeuwen de mensen als het Koninklijk Huis iets doet wat niet bevalt omdat het 10.000 euro extra aan kosten met zich meebrengt. „’t Gaat van onze centen.” Die roep alleen al.”
In een van uw columns citeerde u historicus Johan Huizinga. „Een cultuur moet metafysisch gericht zijn, of zij zal niet zijn.” Wat betekent die uitspraak?
„Als mijn vader iemand wilde prijzen, zei hij altijd: „Dat is een principiële man.” Welnu, dat heeft onze samenleving nodig: principes, waarden die ons van buitenaf worden aangereikt, die we met elkaar delen.
Als ik zo’n uitspraak uit het begin van de vorige eeuw lees, dan denk ik: Huizinga zei het ook al. Laten we proberen de belangrijke waarden van het leven op te sporen en uit te dragen, ieder op zijn eigen terrein, de een in de economie, de ander in het onderwijs.
Een spreuk die mij inspireert is: Het belangrijkste middel tegen secularisatie is educatie. In het woord educare zit iets van uitleiden. Ja, dat hebben we nodig: een exodus, een uitleiding uit het diensthuis van ons egoïsme.”
Levensloop
Klaas de Jong Ozn. werd op 27 februari 1926 in Drachten geboren in een gereformeerd gezin. Zijn vader was meubelmaker. De Jong studeerde geschiedenis en Nederlands aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Hij was vanaf 1953 leraar in Dokkum, van 1960 tot 1972 rector van het Christelijk Lyceum in Goes en van 1972 tot 1975 rector van het Farel College in Amersfoort. Van 1975 tot 1981 was hij staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, eerst als ARP’er in het kabinet-Den Uyl, later als CDA’er in het kabinet-Van Agt.
Van 1982 tot 1991 was De Jong voorzitter van de Unie School en Evangelie. Hij is lid van de commissie van redactie van het Friesch Dagblad en werkt aan een geschiedschrijving van de krant. Zijn grote passie is orgelspelen.
De Jong is gehuwd en vader van vijf kinderen.