Straatkinderen Kabul leven van vuilnis
Roya stopt even met praten om na te denken over de vraag wat ze later wil worden. Ze fronst haar wenkbrauwen en dan ineens weet ze het: „Kleermaker, want ik wil graag een mooie jurk maken voor mijn moeder.”
Roya is een van de meer dan 30.000 kinderen die in Kabul rondzwerven op zoek naar etenswaren, brandhout, metaal; alles wat maar een paar centen of een korst brood kan opleveren. De ruim 1 miljoen inwoners van de Afghaanse hoofdstad zijn overwegend arme mensen die geen middelen hadden om te vluchten voor de bloedige strijd tussen de moedjahedien en de Taliban.
Dat de 11-jarige Roya op school zit, het Perzische alfabet en de tafels van vermenigvuldiging leert en aan mooie jurken denkt, laat zien hoe Afghanistan is veranderd sinds de val van het Taliban-bewind. Maar veel is ook hetzelfde gebleven. Een groot deel van de dag loopt Roya nog in de stad rond om snippers papier en stukjes brandhout te zoeken in de kapotgeschoten straten, waar nog overal landmijnen en boobytraps liggen van de voorbije factiestrijd. Op zeker moment was Kabul zelfs de stad met de meeste mijnen ter wereld. Onder de slachtoffers –die dagelijks met afgerukte handen of voeten bij de ziekenhuizen worden afgeleverd– zijn veel kinderen.
Aschiana, de Afghaanse liefdadigheidsinstelling waar Roya onderwijs volgt, leert de kinderen landmijnen en granaten te herkennen. Een leraar toont een doorsneetekening van een mijn en houdt vervolgens een antipersonenmijn, een antitankmijn en een raketwerper omhoog. Zeker zes kinderen hebben al eens een niet-ontplofte mijn gezien. De 13-jarige Mehrab, die een vuil en gescheurd baseballjack draagt, zegt dat zijn oudere broer een been is kwijtgeraakt door een mijn.
Aschiana is opgezet in 1995 en draait met geld van de Europese Unie en de Zwitserse organisatie Terre Des Hommes. De jaarlijkse begroting van 200.000 dollar wordt gebruikt om ongeveer 1500 straatkinderen te voeden en te onderwijzen, basiskennis over hygiëne bij te brengen en het begin van een vak te leren. Een maatschappelijk werker van Aschiana heeft de kinderen opgepikt van straat, waar zij stukjes metaal, hout, papier en plastic verzamelden om te verkopen of gewoon liepen te bedelen.
Les aan meisjes
Onder de Taliban mochten de meisjes niet meer naar school, maar nu zijn zij terug en maken zij ongeveer eenderde uit van de leerlingen op het Aschiara-centrum, zegt directeur Mohammed Yousef. Het onderwijs wordt wel gescheiden gegeven en de terugkeer van de meisjes betekende dat een deel van de jongens moest verhuizen naar een betonnen binnenplaats. Daar zitten zij in rijen te tekenen of schoonschrift te beoefenen.
De 12-jarige Potcha houdt een kleine, gele rozenknop in zijn vuile knuist. De roos is van papier en hij heeft hem zelf gemaakt. Met zijn kleine vingers vouwt hij laagjes papier om de knop heen om blaadjes te maken. Op een dag zal hij zo bedreven zijn dat hij papieren bloemen kan maken voor zijn levensonderhoud, zegt hij. Intussen verdient hij dagelijks 20 of 30 cent en soms een stukje brood met het branden van wierook in een gebutst ijzeren potje dat hij voor de ogen van voorbijgangers heen en weer zwaait. Mensen die geloven dat het goed is voor hun zicht, betalen hem om ermee door te gaan. En wie dat niet gelooft, betaalt om hem te laten stoppen.