Luisteren naar het hart van Calvijn
Woensdag 5 augustus, 16.30 uur. De megaklus zit er op. Dr. C. A. de Niet drukt op de F9-toets van zijn computer om de allerlaatste correcties te verzenden. De nieuwe vertaling van de ”Institutie” van kerkhervormer Johannes Calvijn is een feit.
De Niet werkte ruim acht jaar aan de vertaling van de ”Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst” uit 1559. De nieuwe editie van het belangrijkste werk van Calvijn was een initiatief van uitgeverij Den Hertog in Houten. De classicus en neerlandicus, die in 1996 promoveerde op een teksteditie van Voetius’ ”Exercitia pietatis”, werd één dag per week vrijgesteld van zijn werk als docent klassieke talen aan het Van Lodensteincollege in Amersfoort. In de praktijk had hij drie dagen per week nodig om de Latijnse tekst in het Nederlands over te zetten.In het 500e geboortejaar van Calvijn is de vertaling eindelijk gereed. Twee delen, ruim 1500 bladzijden. De uitgave, die op 31 oktober in de Grote Kerk in Dordrecht wordt gepresenteerd, moet de opvolger worden van de driedelige editie van Sizoo uit 1931.
Een levenswerk wil dr. De Niet de nieuwe Institutievertaling niet noemen. „Maar het vertaalwerk was wel een behoorlijke levensvulling. Of ik er opnieuw aan zou beginnen? Ik zou in ieder geval even heel diep ademhalen.
Ik heb me toch wel wat vergist in de moeilijkheidsgraad. Natuurlijk, ik ben niet de eerste die de ”Institutie” in het Nederlands heeft vertaald. Maar wil je voldoen aan de eisen van toegankelijkheid, dan vergt dat veel meer dan ik had verwacht.”
Volgens dr. De Niet is het vaak niet helemaal duidelijk over wie en tegen wie Calvijn schreef. „Hij noemt niet altijd de namen van mensen die hij citeert. Daarom is het wel eens moeilijk te zien waar precies de tekst van de tegenstander ophoudt en waar die van Calvijn begint.”
U moet Calvijn wel goed hebben leren kennen.
„Dat is ten dele in vervulling gegaan. Calvijn is inderdaad meer dan een boek met een puntbaard, zoals prof. Selderhuis het eens uitdrukte. Wonderlijk is wel dat de reformator me over vier eeuwen heen nog weet te raken, zowel in positieve als in negatieve zin. Wanneer hij drie jaar na de executie van Michael Servet op een aanvankelijk zakelijke manier, maar uiteindelijk in ironische bewoordingen gaat uitleggen waarom deze man zo’n sufferd was, denk ik: Waar is dat nu voor nodig? Als 21e-eeuwse lezer zit je je soms te ergeren, zeker als hij zegt dat hij naar beknoptheid streeft en dan pagina’s lang doorgaat.
Naar Calvijn moet je leren luisteren. De ”Institutie” is het eindproduct van een gedachtereeks, van actief onderricht in de religie. In het boek is als het ware iemand aan het woord, sprekend tegen een luisterend publiek. Als je de Latijnse tekst hardop voorleest, gaat aan het einde van de tunnel het licht gloren. Dan hoor je in de ingewikkeld geformuleerde zinnen van Calvijn wat hij werkelijk wilde zeggen.”
Haarspeldbochten
In de stapels drukproeven zoekt hij even naar een geschikt voorbeeld. „Hier, Calvijn probeert duidelijk te maken dat bepaalde roomse rituelen volstrekt nutteloos zijn. Als ik de Latijnse tekst letterlijk vertaal, dan staat er: „Dat ik ze onzinnig en nutteloos noem, zal voor het vleselijk verstand onaanvaardbaar zijn, besef ik, wat ze zozeer toelachen dat ze denken dat de kerk volkomen in verval geraakt wanneer ze weggenomen worden.””
Hij pauzeert even. „Dat is toch een zin met allerlei haarspeldbochten? Calvijn stapt steeds over naar een ander onderwerp. Al vertalende kwam ik erachter dat een dergelijke zin in de context van een collegezaal goed te volgen is, maar in geschreven vorm ondoorgrondelijk lijkt. Calvijns gedachten speelden zich af in de communicatieve wereld van het lesgeven.”
Was Calvijns Latijn werkelijk zo ondoorgrondelijk?
„Laat ik vooropstellen dat ik zelf zeker niet in staat zou zijn op hetzelfde niveau als Calvijn een werk in het Latijn te schrijven. Maar wat ik niet begrijp, is dat mensen een lofzang aanheffen op het schone Latijn van Calvijn. Het is niet slecht, maar ik word er ook niet lyrisch van.
Calvijns taal treft me wel als hij in zijn bewoordingen zijn hart laat zien. Dat hoor ik kloppen als hij bijvoorbeeld de stijlfiguur van de anafoor gebruikt: een herhaling van woorden aan het begin van verschillende zinnen. Calvijn schrijft bijvoorbeeld over de gerechtigheid door goede werken: „Nooit zou iemand daarin immers zonder zorgen kunnen rusten, want nooit zal het zo zijn dat iemand bij zichzelf met zekerheid kan vaststellen dat hij aan de Wet voldaan heeft, zoals stellig ook geen mens ooit door middel van zijn werken volkomen genoegdoening geeft.”
Nooit, nooit, ooit. Dan hóór ik Calvijn, dan zie ik hem gebaren maken, met zijn vinger wijzen.”
Klassieken
Calvijn sprak het Latijn van een Fransman. „In het verleden is dat zelden onderkend. Zo gebruikte Calvijn in zijn weerlegging van mensen die twijfelen aan de godheid van Christus een uitdrukking die Sizoo met „dan kelen ze zichzelf” vertaalde. Maar dat bedoelde Calvijn niet. Hij wilde zeggen: Dan beneem je jezelf het recht van spreken, en daarvoor gebruikte hij een Franse uitdrukking die hij letterlijk in het Latijn vertaalde.”
De lezer zal er ook rekening mee moeten houden dat Calvijn zijn klassieken kende, aldus De Niet. „Hij citeert heidense auteurs zonder hun namen te noemen. Calvijn ging ervan uit dat zijn lezers wel wisten om wie het ging. In een vertaling moet je echter wel duidelijk maken wie hij aanhaalt, bijvoorbeeld in een voetnoot.
Een van de leuke dingen die ik tegenkwam, was een passage waarin Calvijn schrijft over de dwaasheid van mensen „die in hun tomeloze onbeschaamdheid zover gaan dat zij niet alleen vanuit de modderpoel van hun bestaan een rechtszaak tegen God aanspannen, maar zich zelfs de macht aanmatigen Hem te veroordelen.”
Waarom gebruikt Calvijn hier het beeld van een modderpoel? Hij moet hebben gedacht aan de Metamorphoses van Ovidius. Daarin staat een verhaal over Lycische boeren die een godin uitschelden en als straf in kikkers veranderen. „Maar aldoor nog brutaalgebekt blijven zij kijven naar elkaar en schaamteloos kwaadaardig kwaakt onder water zelfs dat waterig gekwater door.” Ik kwam erachter dat in de Franse vertaling van 1560 de kikkers in de modderpoel met zoveel woorden worden genoemd.”
Dit is de vijfde Nederlandse vertaling van de ”Institutie”. Hoelang gaat zo’n uitgave mee?
„Het uitgangspunt van Sizoo was: blijf zo dicht mogelijk bij het Latijn van de oorspronkelijke tekst. Het gevolg is dat de ”Institutie” een betoog wordt, een betonnen woordenschat zonder enige souplesse. Dan maak je geen gebruik van de witregels tussen de zinnen en is niet voelbaar in welke passages het hart van Calvijn klopt en waar het hoofd redeneert.
Hoelang mijn vertaling zal meegaan, weet ik niet. Het woord uit het verleden ligt in handen van de toekomst. Maar mijn vertaling is zeker niet modieus. Dat kan ook niet, want de tekst is in hoge mate gekleurd door Bijbelse taal en zestiende-eeuwse theologie. Een nieuwe vertaling betekent niet automatisch dat mensen deze formuleringen kennen.”
Toonhoogten
Calvijn schreef zijn ”Institutie” op verschillende toonhoogten. „Hij spreekt als docent, met rustige uiteenzettingen, maar ook als prediker en zielenherder. In de paragraaf over de vijf extra sacramenten van de Rooms-Katholieke Kerk gebruikt Calvijn humanistische satire en trekt hij de redenering van zijn tegenstanders tot in het absurde door.”
De stem van de kerkleraar is te horen in een passage over het geheim van Gods genade. Daarin citeert Calvijn Augustinus, die zegt: „Voor mij is dat iets groots, het is een afgrond, het is de diepte van het Kruis. In verwondering kan ik het uitroepen, maar in een betoog niet uitwerken.” De Niet: „Na zo’n zin moet je even stil zijn, genieten van de taal van Augustinus. Dan kan ik eigenlijk een beetje boos worden op Calvijn als hij daar meteen aan toevoegt: „Het komt in de kern hierop neer…””
In welke passages hoort u Calvijns hart kloppen?
„In de hoofdstukken over de rechtvaardiging kun je aan de stijl merken dat dit voor Calvijn een aangelegen punt was. Het gaat hem persoonlijk aan: door het geloof worden mensen gerechtvaardigd.
Het hoofdstuk over het gebed heeft me persoonlijk erg aangesproken. Toen ik dit vertaalde, heb ik de begeleidingscommissie een mailtje gestuurd: „Ik zit vaak te mopperen op de stijl van Calvijn, maar hier val ik voor. Dit is de vaste grond van het geloof: alles uit Hem en niet uit ons.”
Zulke passages geven stof tot mediteren. Dan zeg ik: Dankjewel, Calvijn.”
N.a.v. ”Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst” van Johannes Calvijn, vertaald door dr. C. A. de Niet; Uitg. Den Hertog, Houten 2009; ISBN 9789033122002; 1568 blz.; € 159,50. Bij intekening € 139,50 (tot 31 oktober).
Over het gebed
„Dit is het vaste en storeloze rustpunt van ons geloof. Als we onze gebeden namelijk met een beroep op onze waardigheid tot God zouden moeten opzenden, wie zou dan onder Zijn ogen ook maar een kik durven geven? Maar nu zal het ons nooit ontbreken aan een grond om te bidden, nooit zullen we verstoken zijn van vertrouwen, al zijn we nog zo ongelukkig, alles onwaardig en van alles ontbloot wat tot aanbeveling kan dienen, want het is onmogelijk dat onze Vader van Zijn koninkrijk, macht en heerlijkheid beroofd wordt.
Aan het eind staat er ”Amen” bij. Daarmee wordt te kennen gegeven hoe vurig het verlangen is om de dingen te verkrijgen die van God gebeden zijn. Ook wordt onze verwachting ermee bevestigd dat dit alles reeds verworven is en ons zeker vergund zal worden, aangezien het door God beloofd is, die niet bedriegen kan. Dit komt ook overeen met de reeds eerder door ons aangehaalde formule: „Doe het, Heere, omwille van Uw naam, niet omwille van ons of onze gerechtigheid.” Daarmee brengen de heiligen niet alleen tot uiting wat het doel is van hun gebeden, maar belijden zij ook het onwaardig te zijn dat hun gebeden verhoord worden, tenzij God een reden daartoe in zichzelf zoekt. En daarom is hun vertrouwen dat zij verhoord zullen worden alleen gegrond in Gods eigen wezen.”
Bron: Johannes Calvijn, ”Institutie”, III, 20, 47.