Zwart en wit gezamenlijk op achterstand
Er zijn in Nederland meer witte dan zwarte achterstandsleerlingen. Toch gaat de aandacht vaak eenzijdig uit naar het wegwerken van achterstanden bij allochtone bevolkingsgroepen. Een tussenstand.
Sinds 1 augustus 1998 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het onderwijsachterstandenbeleid. Met wisselend succes. Werk meer samen met de scholen en wees vooral eerlijk als de doelstellingen niet gehaald worden, hield drs. K. Y. I. J. Adelmund, oud-staatssecretaris van Onderwijs, vertegenwoordigers van gemeenten en begeleidingsdiensten woensdag voor tijdens een congres over het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOA).
Van de 1,6 miljoen leerlingen in het basisonderwijs hebben 250.000 witte en 200.000 zwarte kinderen een achterstand op het moment dat ze de school als vierjarige kleuter binnenkomen. Hun woordenschat is beperkt, ze weten kleuren soms niet te benoemen en hebben ook andere basisvaardigheden nog niet onder de knie. Hoezeer achterstanden per streek verschillen, bracht een leerkracht uit een Overijssels dorpje eens onder woorden: „Een onderwijzer in de Haagse Schilderswijk moet ervoor zorgen dat een kind vijf minuten per dag zijn mond dichthoudt. Ik moet ervoor zorgen dat hij hem vijf minuten per dag opendoet.”
Opvallend is dat de zwarte leerlingen sneller vooruitgang boeken dan de witte. Ook de Citogroep constateerde vorig jaar dat de stijging in de scores in de vier grote steden over de afgelopen vier jaar vooral veroorzaakt wordt door de betere resultaten van de zwarte scholen.
In het GOA-beleid heeft de nadruk de achterliggende jaren nogal eenzijdig op de achterstand van allochtonen gelegen, zegt drs. N. J. Teerds, directeur van de reformatorische schoolbegeleidingsdienst BGS. „Een aantal scholen valt daardoor buiten de boot, hoewel ze door het dialect en het plattelandskarakter met een grote taalachterstand kampen. Door de huidige criteria wordt het geld niet goed verdeeld over de scholen die het nodig hebben. Ik verwacht overigens dat dat de komende tijd wel wat gaat veranderen. Dat zingt al geruime tijd rond.”
Begeleidingsdienst GCO Fryslân kampt met een ander probleem, zegt een woordvoerder. „Zeventien van de 31 Friese gemeenten zijn gemeenten met een onderwijsachterstandsbeleid. Binnen de scholen is het soms echter moeilijk op gang te krijgen. Leerkrachten leggen zich wel eens te gemakkelijk neer bij een bepaald ontwikkelingsniveau.”
Het ministerie van Onderwijs heeft ernaar gestreefd de aandacht niet eenzijdig naar de zwarte scholen te doen uitgaan. Oud-staatssecretaris Adelmund herinnert zich haar eerste dag op het ministerie in 1998 nog goed. Ze informeerde naar het beleid voor zwarte scholen en kreeg prompt te horen dat die niet bestaan. „We kennen alleen goede en minder goede scholen.” De praktijk bleek echter weerbarstig. De zwarte scholen zijn wekelijks in het nieuws.
Het onderwijssucces van Nederlandse kinderen wordt nog altijd het meest bepaald door het opleidingsniveau van de ouders en niet door de begaafdheid van het kind. „Alle maatschappelijke vraagstukken komen op 1,6 miljoen kindervoetjes de school binnen”, zei Adelmund woensdag.
Een van de wapens die ingezet worden, zijn de brede scholen, waar behalve het onderwijs ook het welzijnswerk en andere instellingen onderdak vinden. Ze ontstonden in de jaren negentig in Groningen, waar ze vensterscholen werden genoemd. Het idee heeft zich als een olievlek verspreid. Volgend jaar zullen er in Nederland naar verwachting duizend brede scholen zijn.
Niet erg positief was Adelmund, momenteel PvdA-kamerlid, over de rol van de Tweede Kamer. „Na de decentralisatie in 1998 wilde de Kamer het plantje al in datzelfde jaar, en het volgende jaar opnieuw, uit de grond trekken om te kijken of er al wortels waren. Men wil resultaat zien en als het dan niet lukt, krijgt de gemeente de schuld. Maar het ligt veel ingewikkelder dan men vaak denkt. De achterstanden zijn ook niet door één maatregel, bijvoorbeeld gedwongen spreiding van zwarte leerlingen, weg te werken. Voor-, vroeg-, tussen- en buitenschoolse opvang, brede scholen, een combinatie van al die maatregelen moet tot resultaat leiden.”
De Tweede Kamer wil dat het achterstandenbeleid in de periode 2002-2006 onder meer leidt tot toename van het aantal kinderen in de voorschoolse educatie met 50 procent, vermindering van het aantal schoolverlaters met 30 procent en groei van de doorstroom naar havo en vwo met 4 procent. Het is de eerste keer dat het onderwijs zulke harde getallen als doelstelling hanteert, stelde algemeen directeur mr. N. Ph. Geelkerken van scholenorganisatie VOS/ABB woensdag. „Begrijpelijk, want het achterstandenbeleid was lange tijd te vrijblijvend.”
Adelmund had woensdag een duidelijk advies: „Als het niet lukt, wees daar dan als gemeente open en eerlijk in. Het gaat niet om uw prestige, maar om de kinderen. De Kamer stelt vaak te hoge eisen. Je krijgt niet alle kinderen de tweede fase (de bovenbouw van havo en vwo, LV) in.”
Van de 538 gemeenten moesten er 217 een GOA-plan maken. De meeste hebben dat ook gedaan. Vervolgens moeten die plannen in de scholen tot uitvoering worden gebracht. Adelmund constateerde dat het overleg van de gemeenten met de scholen vaak moeizaam verloopt. „Het moet niet louter een subsidierelatie zijn, maar gemeenten en scholen moeten samenwerken en elkaar van informatie voorzien.”
In Rotterdam, waar een delegatie van de internationale ontwikkelingsorganisatie OESO deze week een kijkje nam bij de achterstandsbestrijding, heeft de gemeente de 32 schoolbesturen verplicht plannen voor de achterstandsbestrijding op te stellen. Slechts zes van de 32 besturen dienden een plan in dat aan de eisen voldeed. De andere 26 moesten allemaal op gesprek. De komende tijd wordt beter werk van hen verwacht.