Als eerste bij oorlogen en rampen
Twee keer moest hij huilen tijdens zijn werk bij Artsen zonder Grenzen. Toch weet Jan Peter Stellema (42) niet van ophouden. „Als een oma in Afrika met drie verhongerde kleinkinderen bij me komt, moet ik dan zeggen: Jammer van die drie mensenlevens?”
Na een loopbaan bij het ministerie van Financiën en in het bankwezen was Stellema zeven jaar geleden „behoorlijk” toe aan een andere uitdaging. De fiscaal jurist noemt het toeval dat hij bij Artsen zonder Grenzen terechtkwam. Toch was het met name het idealisme van de organisatie die medische hulp in ramp- en oorlogsgebieden biedt, die hem aansprak. „Toen ik voor het eerst in de Democratische Republiek Congo kwam, dacht ik: „Wow. Het raderwerk van de medische hulpverlening grijpt hier echt goed in elkaar.””Als ”financiële man” groeide hij in zeven jaar tijd naar wat hij nu is: operationeel adviseur voor het werk in Birma, Bangladesh, Ethiopië, Somalië en Somaliland, de regio in Noord-Somalië die streeft naar onafhankelijkheid.
Stellema bezocht veel uithoeken van de wereld. Hij coördineerde projecten in Congo, Kandahar (Afghanistan), Ethiopië en Noord-Uganda, waar de rebellenbeweging The Lord’s Resistance Army actief was. In 2005 werd hij lid van het noodteam, dat optreedt in crisissituaties. Zo kwam hij terecht in Kasjmir (Pakistan), Somalië en nog een keer in Congo. Hij was eindverantwoordelijk voor de missie in Oost-Tsjaad. Daar waren ruim 180.000 Tsjadiërs en 240.000 Sudanezen naartoe gevlucht voor het geweld in die regio en in Darfur (Sudan).
Wat heeft het meeste indruk gemaakt tijdens uw werk?
„Het moment van de aardbeving in Pakistaans Kasjmir in 2005. Ik was daar met twee collega’s aangekomen om een moeder-kindproject op te zetten, tegen de grote kinder- en kraambedsterfte. Nadat we de eerste contacten hadden gelegd met de plaatselijke autoriteiten en bevolking, had ’s ochtends een aardbeving plaats. Ik dook onder een wankelende deur naar buiten en hield me aan het gras vast. Ik dacht dat de aarde me zou verzwelgen. Overal om me heen hoorde ik rotsblokken naar beneden komen, mensen kermen, huilen en bidden.
Nadat de aardbeving achter de rug was, hadden we geen tijd om stil te staan of bang te worden. Eerst waren de Duitse logistieke man en ik 2,5 uur lang bezig onze Zweedse vroedvrouw uit het puin te bevrijden. Zij was op de eerste verdieping van het drie verdiepingen tellende huis blijven steken. We moesten ons via het dak twee verdiepingen naar beneden graven, met als enige hulpmiddel mijn zakmes met zaagje. Daarmee heb ik balken doorgezaagd.
Overal waren gewonden en doden. Onze buren hadden drie van hun vijf kinderen verloren. De lokale assistent van de vroedvrouw, haar zoontje en mijn vertaler waren dood. In de hele vallei waren 1200 van de 18.000 inwoners overleden.”
Satelliettelefoon
„Ik voelde een enorme verantwoordelijkheid voor de overgebleven mensen. Gelukkig had ik mijn satelliettelefoon nog. Daarmee kon ik onze hoofdkantoren in Islamabad en Amsterdam bellen om aan te geven wat nodig was. Twee dagen later kon ik per militaire helikopter naar de Pakistaanse hoofdstad. De militairen dachten dat ik het gebied ontvluchtte, maar ik beloofde: „Binnen een week ben ik terug.” Na één dag was ik per AzG-heli terug met de meest noodzakelijke spullen: tenten, dekens, medicijnen, een medisch team.”
Was dit het mooiste moment in uw loopbaan?
„Dat was vier weken later, toen het Pakistaanse leger de weg eindelijk had weten vrij te maken. Meteen daarna arriveerden de eerste trucks, waaronder die van Artsen zonder Grenzen. Zij leverden onder andere emmers met hamers, zagen en spijkers. De hele dag klonk het geluid van geklop en gezaag door de hele Jhelumvallei. Zo konden we de mensen hun waardigheid teruggeven. Ze konden zelf het heft weer in hand nemen.”
Waren er ook dieptepunten?
Stellema versombert, valt even stil. „Twee keer heb ik in mijn werk gehuild. De eerste keer toen wij met een missie naar het zuiden van Katanga in Zuid-Congo gingen, destijds bijgenaamd de Driehoek des Doods. Na vier dagen ploeteren door de jungle en moerassen kwamen we aan in het dorp Shamwana. Er was een bizarre ontvangst. Ik ontmoette de militaire commandant, keek hem in de ogen en dacht: „Jij bent heel erg fout.” Ik groette hem, zei –om indruk te maken– dat ik de chef van Artsen zonder Grenzen was, deed hem de groeten van zijn generaal en vroeg of alles in orde was. Dat was zo, zei hij. Ik antwoordde: „Dan ga ik nu de bevolking begroeten.” Op een afstand van 500 meter stond die doodstil te wachten. Er hing een geladen sfeer.
Toen we naar hen toereden, zei ik via de radio naar de tweede auto: „Als we bij hen aankomen, gaan we dansen en juichen.” Dat deden we. Minutenlang dansten en juichten de honderden mensen met ons mee, een enorme ontlading.”
Verkracht
„De gesprekken in de kring vlotten echter niet. Het leger had allerlei informanten ingezet. Toen ik vroeg hoe een normale dag eruitzag, kreeg ik geen antwoord. De echte verhalen hoorden we pas ’s avonds, toen we van kampvuur naar kampvuur liepen.
Uit deze streek waren 80.000 mensen gevlucht. De 7000 achtergeblevenen werden door de militairen misbruikt als slaven: mishandeld, verkracht, verplicht te werk gesteld. Ik hoorde het verhaal van een vader over zijn dochtertje van 8 dat meermalen was verkracht. Toen ik met de Duitse arts Maria terugkwam in ons onderkomen, een afgebrande hut met een plastic dak, hebben we beiden gehuild.
Gelukkig konden we er hulp verlenen. Ik kreeg een groot budget, van 1,2 miljoen euro. Dat is veel voor 7000 mensen. Om de hulpverlening op gang te brengen, heb ik gevraagd of de bevolking in het bos een strook van 30 bij 700 meter kon omhakken, voor een vliegveldje. Een maand later lag dat er. We bouwden een kliniek. Toen de 80.000 vluchtelingen een paar maanden later terugkeerden, konden ze van die medische voorzieningen profiteren en dat doen ze nog steeds.
De tweede keer dat ik huilde, was ook in Congo, in het dorpje Shabunda. Dat was jarenlang een speelbal van het regeringsleger en diverse rebellengroepen. Omdat bekend werd dat het regeringsleger het dorpje weer ging innemen, moesten wij als buitenlandse hulpverleners vertrekken. Het veiligheidsprotocol van Artsen zonder Grenzen schrijft die maatregel voor. We moesten onze lokale collega’s achterlaten. Toen wij met het vliegtuig vertrokken, had ik tijd om na te denken, en huilde. Zou ik deze mensen ooit terugzien?
Na een week konden we terugkeren. In plaats van de gebruikelijke honderden verwelkomden maar dertig mensen ons. De schrik sloeg me om het hart. „Waar is iedereen?” riep ik. „Voetbal kijken”, was gelukkig het antwoord. De overname was rustig verlopen. De meeste mensen keken naar een voetbalwedstrijd tussen Denemarken en Senegal op de satelliet-tv bij de Italiaanse paters.
Echte dieptepunten waren echter toen er in juni 2004 in Badghis, Afghanistan. Vijf collega’s werden gedood, terwijl ik in Kandahar zat. Dat was vreselijk voor de familie, voor AzG, maar vooral ook voor de Afghanen. Het betekende dat de hele missie werd gesloten. Wij vertrokken, 1100 Afghaanse medewerkers hadden geen werk meer en honderdduizenden mensen geen gezondheidszorg.
Ook een dieptepunt was het moment waarop drie collega’s vorig jaar in Kismayo, Somalië, door een bermbom werden gedood. Wij zijn onafhankelijke hulpverleners, maar plaatselijke of landelijke overheden zien ons soms als verlengstuk van westerse landen. Dat komt ook als militairen aan de bevolking medische hulp gaan verlenen, naast militaire operaties die worden uitgevoerd. Hulpverlening verwordt dan tot een politiek instrument. Medische hulp gun ik iedereen, maar zo’n setting is op zijn minst gezegd niet handig en leidt tot verwarring.”
Neemt deze weerstand van regimes tegen uw hulpverlening toe?
„In bepaalde landen zeker. Artsen zonder Grenzen spreekt zich uit over schendingen van mensenrechten. Over Darfur hadden we een rapport uitgebracht over de verkrachtingen daar. Dat wordt gezien als een politieke uitspraak tegen het regime. Het is als reden genoemd waarom Artsen zonder Grenzen door de regering van Sudan het land is uitgezet. Wij zien zo’n rapport als onafhankelijke verslaggeving door waarnemers. Artsen zonder Grenzen moet soms de afweging maken of ze rapporteren dan wel medische zorg verlenen. Volgens mij dient dat laatste voorrang te krijgen.”
Hoe waardeert u kerken en andere religieuze autoriteiten?
„Artsen zonder Grenzen is een niet-religieuze organisatie, maar wil samenwerken met kerken, moskeeën of welke instelling dan ook als dat de medische zorg ten goede komt. Als een team een boodschap over pakweg een mazelenvaccinatiecampagne wil doorgeven in een moslimland, kan het dat het beste doen bij het vrijdaggebed om één uur in de moskee.
We zijn het niet altijd eens met de opstelling van bepaalde religies of culturen. In Congo hebben we een forse discussie gehad met de fraters van een rooms-katholiek ziekenhuis over de verstrekking van condooms tegen de verspreiding van hiv/aids. Dat kregen we voor elkaar, maar het werd weer stopgezet toen de zusters terugkwamen.”
Wonden met ontlasting
„Mensen gaan in bepaalde landen liever eerst naar de medicijnman met een wond. Die smeert er dan vaak een of ander onduidelijk papje op, waarna die wond gaat infecteren. Ik heb vreselijke wonden gezien omdat ze met ontlasting waren ingesmeerd. In dit soort gevallen gaan we met zo’n medicijnman in gesprek. Hij moet tot de overtuiging komen dat het waardevol is als hij zieken naar ons toestuurt. Over het algemeen werken we heel goed samen met religieuze instellingen. Zij of de overheid moeten vaak onze medische voorzieningen overnemen als wij de eerste noodhulp hebben verstrekt. Dat is ook het mooie aan ons werk: wij zijn vaak het eerst bij rampen of in oorlogssituaties.”
Hoe heeft dit werk uw persoon veranderd?
Lachend: „Ik heb er grijze haren van gekregen.” Serieuzer: „Ik ben dit werk uit idealisme begonnen, maar inmiddels heb ik ervaren dat ik ongelofelijk veel voldoening van dit werk krijg. Het kost veel energie, maar geeft nog meer energie terug.”
Is uw werk niet vaak een druppel op de gloeiende plaat?
Stellema houdt even op met praten. Zijn grijze ogen fonkelen. „Houd toch op met die vraag. Een druppel op de plaat. So what? Ik kan me erg over deze vraag opwinden. Als een oma in Afrika met drie verhongerde kleinkinderen bij me komt, de moeder is overleden aan aids en de vader spoorloos is, moet ik dan zeggen: jammer van die drie mensenlevens? Nee, laat ons dan maar, wereldwijd in zo’n 25 landen, zonder last te hebben van bureaucratische molens, per jaar gemiddeld 100 miljoen euro inzetten voor mensen in nood. De inzet van Artsen zonder Grenzen is het verschil tussen leven en dood.”
25 jaar Artsen zonder Grenzen
De Nederlandse afdeling van Médecins Sans Frontières, Artsen zonder Grenzen (AzG), bestaat maandag 25 jaar. In de afgelopen kwarteeuw ging het altijd om hulp geven daar waar deze het hardst nodig is: in oorlogs- en conflictsituaties, op die plekken waar mensenlevens worden bedreigd door ondervoeding, epidemieën of natuurrampen.
De noodhulporganisatie viert het zilveren jubileum met een expositie van beeldmateriaal van fotografen die de projecten van AzG door de jaren heen bezochten. De expositie ”25 jaar Artsen zonder Grenzen” wordt maandag in de Oude Kerk in Amsterdam geopend en is vanaf dinsdag de hele week met flyer gratis te bezoeken. De flyer is verkrijgbaar bij de Oude Kerk. De driedimensionale expositie „prikkelt de bezoeker ‘zijn hoofd’ in de wereld van Artsen zonder Grenzen te steken”, aldus de organisatie.
Van 15 september tot en met 1 oktober is de expositie te zien in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. Na Amsterdam reist de expositie een jaar lang door heel Nederland.