Kolenboer Wagenaar weet van geen wijken
Gasverwarming verdrong de kolenboer langzaam maar zeker uit het straatbeeld. De 83-jarige Ernst Wagenaar uit Voorst weet van geen wijken. „Waarom zou ik stoppen zolang er nog klanten zijn?”
Als 13-jarige trad hij in de voetsporen van zijn vader en opa. „Ik ben opgegroeid met kolen. Direct na de lagere school ging ik mijn vader helpen. Ik ben nu 83, dus werk ik al zeventig jaar in de kolen.”Zijn opa stond in 1924 aan de basis van Brandstoffenhandel Wagenaar. Kolen kwamen per wagon naar het station van het Gelderse Voorst, waar de Wagenaars klaarstonden om de vracht met paard-en-wagen naar het eigen bedrijf te brengen. „Eén wagon leegscheppen, daar was je met drie man algauw de hele dag mee bezig. De inhoud varieerde nogal. De Hollandse leveranciers leverden altijd stipt 25 ton per wagon, Duitsers kwamen soms wel aan met 33 ton. Die gooiden maar raak.”
De kolen kwamen vooral uit mijnen in Nederland en Duitsland. Wagenaar somt de namen nog met gemak op: „Laura, Wilhelmina, Oranje-Nassau en de Willem-Sophia in ons land, Ibbenbüren en Sophia-Jacoba bij de oosterburen.”
Van een goede kool word je niet vies, verzekert Wagenaar. „Maar bij mindere kwaliteit was je na een dag scheppen zo zwart als roet. ’s Avonds even boenen en ik was weer schoon, met uitzondering van mijn oogleden. Die bleven zwart. Een leraar vroeg eens spottend: Is thuis de zeep op?”
Waar zijn voorouders nog een goede boterham konden verdienen met de kolenhandel, moest Ernst Wagenaar al snel bijverdienen om zijn gezin met zes kinderen te kunnen onderhouden. Kolen raakten langzamerhand uit de gratie. „De grootste klap kwam in de jaren zeventig, toen gas massaal zijn intrede deed als vervangende brandstof. Iedereen stapte over op centrale verwarming.”
De oorlogsjaren waren ook al moeilijk geweest, kolen waren op de bon. „Ik plakte al die bonnen op een kaart. Als ik er 260 had, kon ik weer een wagon bestellen”, herinnert Wagenaar zich.
Van de vier kolenboeren uit die tijd in de omgeving van Voorst bleef alleen Wagenaar over. Nog steeds weet hij van geen ophouden. „Als er nog klanten zijn, waarom zou ik dan moeten stoppen? Ik help mensen graag. En leeftijd zegt niets.” Dat laatste bewijst zijn vrouw Toos met een voorbeeld. „Mijn man stapelt nog met gemak de zakken van 40 kilo, als het moet vier hoog. Er zijn jongelui die één zak nog niet in de kofferbak kunnen tillen.” Wagenaar grinnikt.
Het assortiment van de kolenboer uit Voorst is nog divers. Eierkolen, antraciet in alle maten, briketten en op verzoek ook huisbrandolie en gasflessen. „Nee verkopen ken ik niet, daar ben ik niet mee opgevoed.” Wagenaar rekent de kolen af per mud, een hectoliter. De prijs voor een mud antraciet 3 –de meest gangbare variant– bedraagt 40 euro. Jaarlijks zet Wagenaar nog zo’n 400 mud af.
De klanten komen uit de wijde regio. „Ze gebruiken de kolen vooral om aanvullend te stoken. Als het flink koud is, zie ik de mensen weer verschijnen. Maar als een generatie kolengebruikers wegvalt, komt er geen nieuwe voor in de plaats.” Indien gewenst brengt Wagenaar de bestelling aan huis. De Opel Blitz, een open bestelwagen, deed lange tijd dienst. Inmiddels kan Wagenaar het wel af met z’n personenauto.
Hij hoort het zijn opa nog zo zeggen. „Ik heb klanten waar ik niet van kan eten en ik heb ze waar ik niet van kan slapen.” Maar van wanbetalers of lastpakken heeft Ernst Wagenaar geen last. „Het gaat allemaal heel gemoedelijk, hier komt alleen de liefhebber. Ik sta niet meer op klanten te wachten, maar ik vind het leuk om ze te helpen.”
Zoon Henk (50) schuift aan. Grijnzend laat hij zijn handen zien. Kolenschoppen, net als zijn vader. Dan serieus: „Als mijn vader er niet meer is, kunnen klanten bij mij terecht. Als vierde generatie blijf ik leveren. Ik hoop dat ik op mijn tachtigste nog met een zak kolen op de rug loop, net als mijn vader.”
Dit is het negende en laatste deel in een serie over verdwijnende beroepen.