Protestantse informant in Belfast vermoord
In de Noord-Ierse hoofdstad Belfast is gisteren een omstreden protestantse informant van de politie doodgeschoten. Het slachtoffer was nog maar enkele weken geleden vrijgesproken in een moordzaak. Een protestantse paramilitaire groep, de Red Hand Defenders, heeft de aanslag opgeëist.
De 51-jarige William Stobie werd voor zijn huis in Noord-Belfast neergeschoten toen hij naar zijn auto liep. Stobie was door de politie gewaarschuwd dat zijn voormalige ‘collega’s’ van de terreurgroep Ulster Defence Association (UDA) van plan waren hem te vermoorden. De aanslag werd opgeëist door de verboden Red Hand Defenders, leden van de UDA die een schuilnaam gebruiken.
Vorige maand trok het openbaar ministerie twee moordaanklachten tegen Stobie in. Hij zou onder meer betrokken zijn geweest bij de moord op de rooms-katholieke advocaat Pat Finucane in 1989. Finucane verdedigde geregeld personen die verdacht werden van IRA-lidmaatschap.
Stobie was destijds als dubbelagent actief binnen de grootste protestantse terreurgroep, UDA. Bij de UDA was hij als ‘kwartiermeester’ verantwoordelijk voor de verstrekking van wapens voor aanslagen op katholieken. Stobie getuigde dat hij niet wist dat Finucane het doelwit van de aanslag zou zijn, maar een voormalig journalist beweerde dat Stobie in 1991 tegen hem had gezegd dat hij wel degelijk op de hoogte was. De moordzaak tegen Stobie werd ingetrokken toen de journalist een zenuwinzinking kreeg en niet kon getuigen.
De aan de IRA gelieerde politieke partij Sinn Fein en mensenrechtenactivisten riepen de Noord-Ierse politie gisteren op de moord op Stobie niet zelf te onderzoeken, omdat leden van de politie mogelijk betrokken zijn bij de zaak. De Britse politie heeft elke betrokkenheid bij de moord op Finucane ontkend.
Omagh
Intussen is uit de conclusies van een onderzoek naar de bloedige autobomaanslag bij Omagh, in augustus 1998, gebleken dat de Noord-Ierse politie ernstig is tekortgeschoten. Dit falen behoort volgens de uitkomsten van het onderzoek tot diepgaand verder onderzoek en een reorganisatie te leiden.
Het rapport verwijt de politie „gebrekkig leiderschap, een slecht beoordelingsvermogen en een gebrek aan snel optreden" in verband met signalen die voor de aanslag waren opgevangen. Die signalen hadden tot maatregelen moeten leiden waardoor de aanslag was voorkomen, aldus het rapport.
Bij de aanslag door IRA-dissidenten op 15 augustus 1998 vielen 29 doden en 330 gewonden.