Betrokkenheid ouders bepaalt succes
DEN HAAG –„Dit is het gevaarlijkste kruispunt van Nederland”, zegt ‘conducteur’ Debbie Pronk van de loopbus van de Ds. D. J. Karresschool in Den Haag. De groep kinderen steekt de Zuiderparklaan over. „Begeleiders hebben oren en ogen in hun achterhoofd nodig.”
„Hier, trek maar aan”, zegt een moeder terwijl ze haar zoontje een knalgeel veiligheidshesje aangeeft. De jongen voegt zich in het opvallende kledingstuk bij de rest van de groep die wacht tot de bus vertrekt.De drie jaar oude loopbus van de Ds. D. J. Karresschool in Den Haag doorkruist drie keer per week de wijk Rustenburg-Oostbroek, onder begeleiding van twee ouders. Op verschillende plaatsen voegen kinderen zich bij de door hun ouders georganiseerde bus en worden veilig naar school gebracht.
Pronk vertelt de kinderen dat ze gaan vertrekken. Twee aan twee lopen ze over de brede stoep. Hekkensluiter is Jaco Baak, vader van Tom en Kim en wekelijks begeleider van de loopbus. Door de grote betrokkenheid van een groep ouders is de loopbus een succes. „Er zijn ouders die niet hoeven mee te lopen, maar het toch doen omdat het gezellig is.”
Na een wandeling van vijf minuten stopt de groep bij een kiosk waar een paar kinderen staan te wachten. „Ik vind het leuk om met de loopbus te gaan”, zegt Freddie de Jong, een van de leerlingen. „Vooral omdat er meer kinderen zijn dan vorig jaar. Dan heb je veel vriendjes om mee te praten. En we kregen een keer autodrop.”
De bus is te vroeg en wacht op een kind dat er nog niet is. „Wie heeft er een zakdoek?” vraagt een moeder. Ze veegt de neus van een kind af. „Die heeft zeker een loopneus”, reageert een passagier.
„Als een kind te laat is, ligt de verantwoordelijkheid bij de ouders”, vertelt Baak. „We raden het af kinderen alleen naar de halte te laten gaan.”
Bij een druk kruispunt wacht de groep tot het verkeerslicht groen is en steekt rustig over. Het is duidelijk dat de kinderen bekend zijn met de loopbus. „Sommige kinderen weten niet beter”, vertelt Baak. „Ze hebben niet in de gaten dat ze met iets bijzonders meedoen.”
De bus loopt bijna elke dag. „Als het regent, verwachten we dat de kinderen een goede jas aanhebben. Alleen als het stormt, bellen we de ouders op en zeggen dat ze beter zelf hun kind naar school kunnen brengen.”
Ouders reageren doorgaans enthousiast op deelname aan de bus, vertelt Baak. „Het probleem is dat ze meestal geen begeleider willen worden, en die hebben we echt nodig.” Voor Baak is dit gebrek aan ouderbetrokkenheid een moeilijk punt. „Een poging om een tweede bus te beginnen is op niets uitgelopen omdat we geen ouders konden vinden.”
De kinderen passeren een paar auto’s die voor de Karresschool staan geparkeerd. Een vader geeft zijn dochter een zoen via het geopende autoraampje en geeft gas.
De loopbus heeft volgens Baak effect op de hele school. „Er is onderzoek gedaan naar de houding van niet-deelnemende ouders. Het blijkt dat ook die hun kind vaker lopend naar school brengen. Het effect is dus breder dan de bus alleen.”
De kinderen geven hun hesje aan de begeleiders of stoppen dat in hun tas. De kleine kinderen worden door de busbegeleiders naar de klas gebracht, de groten vertrekken naar het schoolplein.
„Ouders die zich opgeven voor de loopbus ondertekenen een contract. Daarin staat dat ze goed voor het hesje zorgen en verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun kind in de loopbus.” Hij knikt tevreden. „Deze loopbus loopt goed.”