Kritiek op ambtsgebed staat niet op zichzelf
Het ambtsgebed in gemeenteraden, het randschrift op de Nederlandse euromunt en het gezamenlijk zingen van het zesde couplet van het Wilhelmus. Al deze christelijke symbolen stelde prof. dr. mr. W. van der Burg vrijdag in zijn oratie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam ter discussie. In zijn visie op de neutraliteit van de overheid staat hij niet alleen.
De Amsterdamse gemeenteraad reageerde vorig jaar oktober kritisch op een notitie van burgemeester Cohen over de scheiding tussen kerk en staat.In tegenstelling tot een deel van zijn gemeenteraad is Cohen van mening dat een gemeente zich niet moet bezighouden met steun aan religieuze groeperingen, tenzij deze een maatschappelijke achterstand hebben. De raad vindt dat Cohen daarin te ver gaat: de gemeente zou in het licht van de scheiding van kerk en staat juist nooit steun moeten verlenen aan religieuze groeperingen.
In zijn notitie grijpt Cohen terug op de drie verschillende zienswijzen van het neutraliteitsbeginsel die Van der Burg al eerder heeft onderscheiden: de exclusieve, de inclusieve en de compenserende neutraliteit.
Exclusieve neutraliteit komt overeen met de praktijk in Frankrijk: religie is een privéaangelegenheid en in de publieke ruimte zijn religieuze symbolen taboe.
Het Nederlandse stelsel is volgens Van der Burg gebaseerd op inclusieve neutraliteit: in de publieke ruimte hebben mensen de vrijheid om vanuit hun religieuze achtergrond te handelen. De overheid draagt zorg voor gelijke behandeling, biedt soms ondersteuning, maar geeft geen enkele religie voorrang.
Het concept van de compenserende neutraliteit gaat een stapje verder: achterblijvende groepen kan de overheid extra ondersteunen.
Cohen kiest weliswaar voor de inclusieve neutraliteit, maar hij laat nadrukkelijk ruimte voor de compenserende neutraliteit.
Driedeling
Het zal niet zonder reden zijn dat het begin deze maand gepresenteerde document over religie en publiek domein van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uitvoerig ingaat op de Amsterdamse nota. Daarmee krijgt de driedeling van het neutraliteitsbeginsel van Van der Burg ook in de VNG-nota voet aan de grond.
Bovendien blijkt Cohen zijn tijd vooruit: steun aan religieuze organisaties is ook volgens de VNG niet altijd ontoelaatbaar: „Het belang van bescherming van minderheden kan daarbij een bijzondere rol spelen.”
In zijn oratie onderstreepte Van der Burg –oud-voorzitter van het landelijk bestuur van de Remonstrantse Broederschap en daarmee lid van dezelfde geloofsgemeenschap als oud-voorzitter Castermans van de Commissie Gelijke Behandeling– gisteren dat het terecht is dat zowel Amsterdam als de VNG inclusiviteit als uitgangspunt voor beleid heeft genomen. Toch kiest hij zelf niet categorisch voor een van de drie varianten, iets wat de VNG en Cohen in wezen dus ook doen. Van der Burg: „Elk van de drie is onder bepaalde omstandigheden de juiste grondslag voor overheidsbeleid.”
Als voorbeeld laat Van der Burg –zelf homoseksueel– zien dat compenserende neutraliteit een grondslag kan vormen voor speciale aandacht in het onderwijs voor homoseksualiteit.
Juist waar het gaat om christelijke symbolen in de publieke ruimte kiest Van der Burg voor het Franse model: dat van de exclusieve neutraliteit, de joods-christelijke wortels van Nederland ten spijt.
De overgebleven christelijke symbolen in de samenleving zijn van de Rotterdamse hoogleraar een doorn in het oog. Daarmee geeft hij zijn visitekaartje voor de komende jaren af.