Sinds het vredesakkoord van Dayton, dat in 1995 een eind maakte aan meer dan drie jaar bloedige oorlog in Bosnië, ziet een Hoge Vertegenwoordiger namens de internationale gemeenschap toe op de Bosnische politiek en staatsinstellingen. Probleem is dat de voormalige oorlogspartijen weinig behoefte hebben aan samenwerking. Tijdens de oorlog kwamen meer dan 100.000 mensen om het leven.De Bosnisch–Servische Republika Srpska en de moslim–Kroatische federatie, de twee landsdelen die samen Bosnië–Herzegovina vormen, hebben een vergaande mate van autonomie. De centrale staatsinstellingen zijn zwak en worden geregeld verlamd door onenigheid tussen de etnische groepen. De moslims vormen bijna de helft van de Bosnische bevolking van 4 miljoen, de Serviërs een derde en de Kroaten 15 procent.

Veel moslims eisen de afschaffing van de entiteiten en een meer gecentraliseerde staat. Republika Srpska is volgens hen „gebaseerd op genocide”. Ze verwijzen daarbij onder meer naar uitspraken van het Joegoslavië–Tribunaal en van het Internationaal Gerechtshof over de volkenmoord op moslimmannen en –jongens in Srebrenica in 1995.

Eigenlijk had de internationale gemeenschap de functie van Hoge Vertegenwoordiger al in 2006 willen afschaffen. Dit werd echter niet verantwoord geacht wegens oplopende spanningen. Nu is daarvan opnieuw sprake. Vorige maand zinspeelden diverse politici in Bosnië–Herzegovina openlijk op de mogelijkheid van een nieuwe oorlog.