Nog vele vermisten na Kosovocrisis
Bijna tien jaar na de NAVO-interventie in de humanitaire crisis in Kosovo is het lot van vele honderden verdwenen Albanezen en Serviërs nog steeds niet opgehelderd. Daaraan herinnerde mensenrechtenorganisatie Amnesty International donderdag.
Het geweld in de Servische provincie Kosovo nam in 1998/99 in hevigheid toe. De etnische Albanezen van het Kosovaarse Bevrijdingsleger (UçK) waren een gewapende strijd begonnen tegen het staatsgezag. De Servische politie en het Joegoslavische leger sloegen keihard terug, met veel burgerslachtoffers als gevolg.Op 24 maart 1999 begonnen Nederland en andere NAVO-landen met wekenlange bombardementen op Joegoslavië om president Slobodan Milosevic te dwingen zijn manschappen terug te trekken uit Kosovo. In juni bond Milosevic in: Kosovo kwam onder VN-bestuur.
Toen had Belgrado al meer dan 3000 etnische Albanezen laten „verdwijnen.” Andere Albanezen werden vermoord door de eigen mensen. Naar schatting 800 Serven, zigeuners en leden van andere minderheden werden na juni 1999 ontvoerd, „onder de ogen van de door de NAVO geleide vredesmacht”, aldus Amnesty.
Zo’n 1900 gezinnen in Kosovo en Servië verkeren nog steeds in onzekerheid over het lot van hun geliefden. Zij hebben geen gelegenheid tot rouwverwerking tijdens een waardige begrafenis, volgens Amnesty. De organisatie hekelt dat de opening van massagraven niet wordt gedocumenteerd of dat de documentatie later verloren gaat. Van de strafvervolging van verdachten van oorlogsmisdaden wordt weinig werk gemaakt. Officieren van justitie en rechters zijn blootgesteld aan politieke beïnvloeding.
Amnesty herinnert eraan dat de EU-missie Eulex in Kosovo een mandaat heeft voor het onderzoek naar oorlogsmisdaden.