„Een goed jurist is een slecht christen”
Het universiteits- en studentenleven is in volle gang. Ontgroend of niet, de nieuwe lichting studenten heeft inmiddels de weg in de nieuwe omgeving gevonden en de eerste tentamens zijn gemaakt. Maar wat voor soort kennis vergaren studenten precies? En welke aanname zit achter wat als feit wordt gepresenteerd? Kan het christelijk geloof daar wel tegenop? Mr. Harry Blok, werkzaam als advocaat, over zijn vakgebied: rechten.
Studeren: wat, waar, wanneer? EH-basisjaar (1992-1993), privaatrecht in Leiden en Göttingen (1993-1998), stageopleiding advocatuur in Utrecht (1998-2001).
Op kamers of thuis? Op kamers.
Studentenvereniging? CSFR.
Christen in een niet-christelijke omgeving: wat viel op? Als je gaat studeren, sta je er in één keer alleen voor. Dat is spannend, maar onvermijdelijk. De medestudenten die mijn achtergrond ontdekten, traden me welwillend, belangstellend, maar wel afstandelijk en vrijblijvend tegemoet. Het was, zeker in het begin, moeilijk een gemeenschappelijke basis te vinden om echt in contact met de ander te komen.
Confrontatie? Rechten was zeker in mijn tijd een massastudie. Mijn eerste colleges volgde ik met een groep van 1200 man. Tijdens het college strafrecht in de tweede week van mijn eerste jaar werd het ”proces Jezus” behandeld. De docente legde het lijdensevangelie op ironische en bijna blasfemische wijze uit vanuit strafrechtelijk perspectief. Later begreep ik dat zij met haar kerkelijke opvoeding had gebroken. Ik heb toen gemerkt dat ongeloof radicaliseert als er geen relaties van hoofd en hart zijn, maar je op een anonieme wijze bij elkaar bent.
Overigens was het strafrechtcollege veel minder populair dan het college van prof. mr. H. Franken. Mijn medestudenten hadden kennelijk ook door dat de strafrechtdocente een soort achterhoedegevecht voerde. Franken maakte vanaf de preekstoel van de Pieterskerk met één citaat van Wittgenstein duidelijk waarom absolute waarheidsclaims in het recht niet bestaan. Dat sprak aan, dat zal ik niet ontkennen.
Welk niet-christelijk denken stempelt jouw vak? Is dat denken gemakkelijk herkenbaar? Voor de meeste hedendaagse juristen is recht een uitvloeisel van het maatschappelijke debat nu. Franken is van dat denken een prominent vertegenwoordiger. Of er sprake is van een normschending, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Feiten en normen zijn daarbij wederzijds op elkaar betrokken en niet strikt te scheiden. In die visie heeft recht weinig te maken met het geven van een oordeel over goed en kwaad.
Daar zit ook wat waars is: in ieder geval het privaatrecht heeft een belangrijke functie als ordening van het samenleven, bijvoorbeeld door te bepalen wie voor bepaalde tegenvallers aansprakelijk is en wat in de gegeven omstandigheden van een ”redelijk handelend en redelijk bekwaam” verkoper, beroepsbeoefenaar, overheidsorgaan kan worden gevergd. Dat staat niet eens en voor altijd vast, maar blijft stukwerk. Het recht is er ”om der zonde wil”, om conflicten op te lossen. In het recht probeer je die conflicten te benoemen en zodoende te beslechten. In het recht gaat het niet om het volmaakte. Rechtstaal is geen geloofstaal en juridische uitspraken zijn geen ethische uitspraken.
Hoe houdt jouw geloof tegenover rationele argumenten van het vak stand? In onze kring leeft de gedachte dat het in het recht gaat om het toepassen van algemene regels op concrete situaties. In de praktijk komt het daar ook voor een groot gedeelte op neer. Maar er is meer. Ik vind het onjuist als een christenjurist zich tot rechtstoepassing beperkt. Dan heb je geen oog voor de ontwikkeling van het recht. In veranderende maatschappelijke situaties moet steeds opnieuw worden uitgemaakt wat rechtens juist is. Ik zie dus ook niet in waarom rechten een ’veilige’ studie zou zijn. Een Duitse rechtsfilosoof heeft ooit gezegd dat alleen hij een goede jurist kan zijn, die het met een slecht geweten is. Juist christenjuristen moeten beseffen dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de wijze waarop het recht zich ontwikkelt. Dat besef leeft vaak te weinig. Waar normen gelden, werken beginselen. Veel van de beginselen van het recht vloeien voort uit de Joods-christelijke traditie van onze samenleving. Denk maar aan de beschermwaardigheid van het leven, bescherming van zwakkeren en het beginsel van hoor en wederhoor. Ik vind het een taak van christenjuristen om eraan bij te dragen dat dergelijke beginselen in het juridische debat aanwezig blijven. Vooral tegenover een benadering van het recht waarin het zelfbeschikkingsrecht en het non-discriminatiebeginsel een overheersende rol spelen, of waarin het recht uitsluitend wordt gezien als een procedureel instrument waarbij de inhoud van de rechtsnorm niet meer ter sprake kan komen.
Paul Scholten, een gezaghebbend christenjurist die kort na de Tweede Wereldoorlog is overleden, heeft benadrukt dat de rechter bij het doen van een uitspraak een gewetensbeslissing neemt. De rechter is in zijn geweten verantwoordelijk voor zijn beslissing tegenover God enerzijds en de strijdende partijen anderzijds. In zijn uitspraak hakt de rechter knopen door. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. De rechter, maar voor een advocaat is dat niet wezenlijk anders, moet zoeken naar datgene wat hem, op basis van de hem ten dienste staande juridische middelen, de meest rechtvaardige beslissing lijkt. Dat kan betekenen dat een bepaalde rechtsregel omwille van de rechtvaardigheid buiten toepassing moet blijven, maar soms ook juist niet. Recht is vaak een zoektocht naar het meest haalbare. De juistheid van een juridisch oordeel is niet hetzelfde als de goedheid van de barmhartige Samaritaan. Rechtvaardigheid en liefde zijn twee verschillende dingen. Liefde is schenkend van aard, vergevend en daadwerkelijk herstellend, het recht niet. Luther citeerde niet voor niets met instemming het gezegde dat een goed jurist een slecht christen is.
Veranderd door de studie? Ik ben tijdens mijn studie gaan zien hoe belangrijk het is om te proberen de ontwikkelingen in de samenleving en het hedendaagse denken te doorgronden en anderzijds hecht verworteld te zijn in de traditie van het gereformeerd belijden. In navolging van drs. B. van Ojen ben ik daarvoor de term ”dubbele gelijktijdigheid” gaan gebruiken, in variatie op Kierkegaard. Ik heb ervaren dat de bijbelse waarheid en het kerkelijk belijden een kritische bevraging kunnen doorstaan. Ze zijn daardoor juist voor me opengegaan en levend geworden.
Wat is de beste manier: confrontatie of isolatie? Ik heb altijd gevonden dat het er op de CSFR best stevig aan toe mag gaan. Het gevaar van in een eigen clubje bij elkaar kruipen is dat de gemeenschappelijke basis een kwestie van de buitenkant blijft. Als je het geloof niet verinnerlijkt, kun je het ook niet doorgeven aan een volgende generatie en je medestudenten. Ik heb mij in het begin van mijn studie veel beziggehouden met Kierkegaard. In zijn boek ”Oefening in het Christendom” maakt hij duidelijk dat de mens altijd zijn best doet de onontkoombare keus tussen geloof en ergernis te ontlopen. Dat besef heeft bij mij een hartelijk instemmen met en een grote liefde tot de traditie en het belijden gewekt. Tegelijk merkte ik om mij heen hoe anderen zich daar juist van afkeerden.
Wat betekende het gebed voor je? Het gaat niet om mijn gebed, maar om het levende Woord. Het Woord van de opgestane Christus, hét werktuig van de Heilige Geest. Dat houdt je vast. Pas als de Geest in je werkt, krijg je in het gebed antwoord op je vragen.
De gemeente? Ik heb het voorrecht gehad van een hele goede jeugdvereniging. Ook heb ik steun gehad aan mensen zoals drs. Van Ojen, die in hun studententijd of daarna met dezelfde vragen hadden geworsteld en mij ook richting konden geven in mijn zoektocht naar antwoorden.
Christelijke vrienden? Ik heb aan de CSFR een hechte vriendenclub en waardevolle vriendschappen overgehouden. Juist als vrienden kun je elkaar kritisch bevragen, terwijl je elkaar ook kunt bijstaan in de zoektocht naar een plaats in kerk en maatschappij.
Studentenvereniging? De CSFR is een geweldige club. Ze moeten uitkijken voor evangelicalisering en het moet niet al te gezellig worden. Het is een vereniging met hoge doelstellingen en dat moet vooral zo blijven.
Welke boeken hebben je geholpen als christen in je vakgebied te staan? Augustinus, ”De Stad Gods”.
Dr. W. Verboom, ”De theologie van de Heidelberger Catechismus”.
Paul Scholten, ”Algemeen deel” en ”Verzameld werk”.
J. H. Nieuwenhuis, ”Confrontatie en compromis”.
A. M. Donner, ”Tussen het echte en het gemaakte”.
Dit is de zevende aflevering in een serie over de confrontatie met het hedendaagse denken. Volgende week het woord aan ir. drs. Peter van den Berg. Hij studeerde techniek & maatschappij en wetenschapsdynamica.