”Yankee go home” klinkt luider en luider in Golfstaten
De Golfstaten ontvingen de Amerikaanse militairen nog niet zo lang geleden als helden en bevrijders, maar daarvan is door de Amerikaanse steun aan Israël in het conflict met de Palestijnen en de toenemende dreiging van een nieuwe Amerikaanse aanval op Irak inmiddels weinig meer over. Ook ontstaan er door hun langdurige aanwezigheid steeds meer associaties met de vroegere koloniale overheersing. De roep ”Yankee go home” klinkt luider en luider.
Het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft in de meeste Arabische landen wel geleid tot anti-Amerikaanse betogingen, maar de ongeveer 20.000 Amerikaanse militairen in de Golfstaten Koeweit, Oman, Bahrein, Qatar en Saudi-Arabië geven het anti-Amerikanisme in die landen een extra lading.
Overigens wordt over de Amerikaanse militaire aanwezigheid op regeringsniveau duidelijk anders gedacht dan onder de bevolking. En ook onder de bevolking is nog wel sympathie voor de Amerikanen te vinden, met name natuurlijk in Koeweit, dat in 1991 door de Amerikanen werd bevrijd. Ook wordt in Koeweit erkend dat het staatje zich, dankzij de aanwezigheid van de Amerikaanse militairen, geen zorgen behoeft te maken over mogelijke nieuwe annexatieplannen van de Iraakse leider Saddam Hussein.
Wat echter steeds meer tegen de Amerikanen werkt, is de lange duur van hun aanwezigheid. Zelfs trouwe bondgenoten vragen zich na twaalf jaar af of hun aanwezigheid nog langer gewenst is. Hani al-Khoseibi, eigenaar van vissersboten in Oman, zegt dankbaar te zijn voor de bescherming die de Amerikaanse militairen Koeweit bieden, maar erkent tegelijkertijd dat hun aanwezigheid ook bij hem negatieve gevoelens oproept. „Ik zie ze niet graag als ik ga winkelen of in een park wandel”, zegt al-Khoseibi. „Niemand houdt van buitenlandse militaire aanwezigheid in zijn land.”
Die ambivalentie weerspiegelt zich overal. Een protestbijeenkomst tegen het Amerikaanse beleid tegenover Israël en de Palestijnen trekt duizenden belangstellenden. Als Amerikaanse mariniers echter worden aangevallen en er slachtoffers vallen, komt er een stroom condoleances en sympathiebetuigingen op gang. Ook wordt dan niet zelden van overheidswege oprecht geprobeerd de attitude te veranderen.
De Amerikanen zelf doen al het mogelijke om te voorkomen dat de antigevoelens worden aangewakkerd door misstappen. Zo volgen de militairen speciale cursussen die hen bewust moeten maken van ’s lands waarden en normen. „We ontwikkelen een dagelijkse relatie, die ons helpt elkaar beter te begrijpen”, zegt kolonel Rick Thomas, een legerwoordvoerder in Kamp Doha in Koeweit. Er wordt tegenover de Koeweiters benadrukt dat „wij niets meer pretenderen dan wat wij zijn en dat wij hier zijn om het gastland te assisteren.”
Een van de pr-middelen is Radio Sawa, een Arabischtalig radiostation dat een combinatie brengt van nieuws en popmuziek. Het station heeft vooral jeugdige luisteraars, van wie sommigen bij navraag echter zeggen alleen naar de muziek te luisteren.
In alle Golfstaten met Amerikaanse troepen hebben zich inmiddels incidenten voorgedaan. In enkele gevallen ging het daarbij om extremisten die gehoor gaven aan de oproep van Osama bin Laden om de ongelovigen van islamitische grond te verdrijven. Anderen voelden zich tot actie geroepen door de onwankelbare Amerikaanse steun voor Israël of een veronderstelde wedergeboorte van koloniale verhoudingen.
Mariem Abdel Rahman, een onderwijzer in Qatar, zegt dat de Arabische leiders de Amerikaanse troepen niet zouden moeten verwelkomen „terwijl Amerika Israël moderne wapens levert waarmee Palestijnse kinderen worden vermoord.”
In Saudi-Arabië zegt gebedsleider Mansour al-Hussein dat de Amerikaanse troepen in dat koninkrijk de weerspiegeling vormen van de Amerikaanse „hebzucht en inspanningen om zich de rijkdommen van de moslimwereld toe te eigenen.” Volgens de in Riyad geïnterviewde al-Hussein draait het conflict met Irak om de Iraakse olie.
Op 8 oktober openden twee moslimextremisten het vuur op Amerikaanse mariniers in Koeweit. Een van de mariniers werd gedood en een andere raakte gewond voordat beide extremisten konden worden uitgeschakeld. Veel Koeweiters waren diep geschokt en riepen in herinnering dat de Amerikanen hun land hadden bevrijd van Saddam Hussein. Een 29-jarige Koeweitse, Fadhilla Sahar, zei dat Koeweitse gezinnen huilden bij het zien van de tv-beelden.
Niettemin wordt aangenomen dat er mogelijk wel vijftig anti-Amerikaanse extremisten actief zijn in Koeweit en dat de aanval op de mariniers het werk was van een militante cel van zeker tien personen.
In mei werd een vrouw in Bahrein door een Amerikaanse matroos aangereden, een incident dat onmiddellijk tot een spontane betoging leidde waarbij een menigte van zeker 500 mensen ”Dood aan Amerika” schreeuwde. De matroos en zijn vrouw werden mishandeld en moesten worden opgenomen in het ziekenhuis.
In dezelfde maand probeerden een Sudanees en vijf Saudische mannen een raket af te vuren op een Amerikaans militair vliegtuig dat opsteeg van een militaire basis in Saudi-Arabië.
De spanningen zijn zo groot dat de Amerikaanse militairen steeds meer gedwongen worden op hun bases te blijven. Winkelen of dineren in een restaurant is in veel Golfstaten voor hen niet meer mogelijk, zeker niet in uniform. Dit geldt in het bijzonder voor Saudi-Arabië, waar in 1996 negentien Amerikanen de dood vonden bij een bomaanslag op een woonkazerne.
De Saudische bankier Walid al-Bernawi beschouwt de Amerikanen als „zijn vriend” en wijst erop dat dankzij de Amerikanen „Saddam Hussein Saudi-Arabië niet is binnengevallen.” Maar Abdullah al-Kawwari, een ambtenaar in Qatar, benadrukt dat de tijd is gekomen dat de Golfstaten zichzelf moeten gaan verdedigen. „Alle buitenlandse troepen moeten worden vervangen, vooral de Amerikanen”, aldus al-Kawwari.