„Het geloof is geen pakketje dat ik bewaar”
Het universiteits- en studentenleven is in volle gang. Ontgroend of niet, de nieuwe lichting studenten heeft inmiddels de weg in de nieuwe omgeving gevonden en de eerste tentamens zijn gemaakt. Maar wat voor soort kennis vergaren studenten precies? En welke aanname zit achter wat als feit wordt gepresenteerd? Kan het christelijk geloof daar wel tegenop? Drs. Margreet van der Horst-Floor, werkzaam als psychotherapeut, over haar vakgebied: psychologie.
Studeren: wat, waar, wanneer? Klinische psychologie in Utrecht (1987-1992), psychotherapie in Groningen (1994-2000), hbo-opleiding theologie in Ede (1988-1992).
Op kamers of thuis? Op kamers.
Studentenvereniging? Depositum Custodi (DC). Was ook lid van psychologiestudentenkring van het christelijk studiecentrum ICS.
Christen in een niet-christelijke omgeving: wat viel op? Ik vond het best een overstap om van de reformatorische school naar de universiteit te gaan. Ik had me wel een beetje op de studie voorbereid door bijvoorbeeld dr. W. J. Ouweneels boek ”Psychologie” te lezen. Maar de vorm van de opleiding was praktischer en socialer dan ik had gedacht. Tijdens de introductiedag werden we in kleine groepjes ingedeeld en kregen we de opdracht: Vertel wat voor jou de zin van het leven is. Je móést wel meedoen. De mensen waren heel direct en geïnteresseerd, ook in het geloof en de bijbehorende ethiek. In de eerste week werd ik in de kantine op de schouder getikt: Ben jij nu degene die tegen seks voor het huwelijk is?
Confrontatie? Psychologie is een confronterende studie. Je bent gedwongen om voortdurend vragen te stellen. Dat hoort bij het vak en zo’n houding ontwikkel je ook naar jezelf toe. Waarom doe ik dingen die tot nu toe voor mij vanzelfsprekend waren? Je ontdekt wie je bent en waar je voor staat. Bij psychologie gaat het niet alleen om kennisvergaring, het gaat over de mens, over jezelf. Er wordt aan je persoon geschud. Vragen over hoe je in je familie staat, over hoe je met je kerkelijke achtergrond omgaat, met gevoelens, met seksualiteit.
Als christen kun je nog vrij gemakkelijk omgaan met een stellige antireligiehouding van bijvoorbeeld Freud. Het wordt lastiger bij de meer beschouwende vragen van zijn volgelingen. Bijvoorbeeld: Hoe kan een God van liefde tegelijk gehoorzaamheid eisen? Daar heb ik veel meer mee te stellen gehad dan met Freud.
Welk niet-christelijk denken stempelt jouw vak? Is dat denken gemakkelijk herkenbaar? Ik trof de postmoderne wind van ”antwoorden bestaan niet” aan. Er waren veel theorieën maar niet één dominante theorie. Eén algemeen uitgangspunt bestaat er wel. Dat is het idee dat mensen gelukkiger worden als ze autonomer zijn of aan zelfverwerkelijking doen. Dat is een humanistisch uitgangspunt. De mens staat centraal. Op zichzelf is daar niets mis mee, het gaat in mijn vak om de mens. Maar wat ik wezenlijk níét christelijk vind, is dat het om de geïsoleerde mens gaat: de mens zonder relaties, de mens die los van anderen tot ontplooiing moet komen. Voor God en de naaste is zo geen plaats.
Tijdens je studie kom je geen theorie over wat zonde en kwaad is tegen, al zou je dat met zo veel narigheid toch verwachten. De mens moet zichzelf worden, maar waarom of waartoe is niet duidelijk. Er ontbreekt een zingevingskader. Een docente zei me: „Gelukkig heb ik het niet nodig om te geloven, nu ben ik helemaal zelf verantwoordelijk.” Maar juist in het geloof word je verantwoordelijk gemaakt.
Het opvallende is dat de laatste jaren in de psychologie juist een verschuiving waarneembaar is. In de jaren ’80 was er een felle antihouding tegenover christelijke hulpverlening en werd er bijvoorbeeld gepubliceerd over ziekmakende factoren in de gereformeerde leer en subcultuur. De laatste jaren mag je weer praten over geloof en spiritualiteit. Parallel zie je ook in de psychotherapievereniging waarin ik actief ben dat het individualistische denken wat meer losgelaten wordt. Er is meer aandacht voor relaties en zingeving, belangstelling voor filosofen als Levinas en Buber. Als christen ben ik heel blij dat je zo noties zoals verbondenheid en verantwoordelijkheid voor de ander weer op tafel krijgt.
Binnen de psychotherapie bestaan verschillende hoofdstromingen. Mijn specialisatie, de cliëntgerichte psychotherapie, is gebaseerd op het humanisme. De gedragstherapie, die nu het meest wijdverbreid is, is meer op het darwinisme gebaseerd. Deze therapie richt zich op het gedrag van mensen en heeft ook alleen maar aandacht voor het waarneembare. Daarin zoekt dit denken logica: als je een bakje eten voor een hond neerzet, gaat hij kwijlen.
Hoe houdt jouw geloof tegenover rationele argumenten van het vak stand? Van W. J. Ouweneel leerde ik dat je als christen tijdens je studie de krenten uit de pap moet vissen, maar met die visie ben ik het niet eens. De krenten en de pap hebben een verband. De cliëntgerichte theorie stelt dat je bent geholpen als je zelf autonome keuzes maakt, als je je ontplooit. Als je daar elementen uit pikt, heb je het ook over de pap. De humanistische pap kan heel gezond zijn, juist in een cultuur waarin mensen mogelijk te weinig zelfbewust en assertief zijn. Je kunt van de praktijk van de barmhartige Samaritaan veel leren. Zo heb ik veel prachtigs geleerd van seculiere collega’s die in staat waren heel basaal respect, aanvaarding en empathie aan hun cliënt te geven. Alleen, wat betekent gezag? Wat betekent het dat God gehoorzaamheid vraagt? Kun je je daar als mens aan onderwerpen of hoort dat ook bij het ziekmakende? Zulke vragen krijg je. Je komt sowieso bij het geloof uit, bij hoe je tegen God aankijkt en tegen je naaste.
Als het over standhouden gaat, denk ik meteen aan goede vrienden die afhaakten, ze lieten het christendom los. We hadden jarenlang op één lijn gezeten. Ik kan niet helemaal snappen waarom het bij de een zo anders loopt dan bij de ander. Dat is niet omdat ik iets heb gedaan, het geloof is geen pakketje dat ik bewaar. Het is meer een verrassing dat ik zicht mocht houden op God. En als dat wel eens weg was, weer terugkreeg. Het is alsof je op zee vaart en je koers verlegt, dat God daar dan op een wonderlijke manier bij is.
Ik heb op het punt gestaan de studie af te breken. Ik had het gevoel dat ik dit als christen niet kon. Ik vond het zo humanistisch en op de mens gericht. Hebben mensen niet veel meer aan het Woord, dacht ik, aan de pastor, die confronteert en troost. Ik heb daarom vier jaar lang naast psychologie ook theologie gestudeerd. Gelukkig ben ik uiteindelijk toch binnen de psychologie beland, al speelt in de praktijk mijn theologische bagage op de achtergrond mee, in die zin dat ik op de gehele mens probeer af te stemmen. Als iemand tobt met zijn tekortschieten, met het feit dat hij niet voldoet, dan heeft dat een psychische maar ook een geestelijke kant. Ik probeer dan parallellen te laten zien.
Veranderd door de studie? Ik begon best wel hoekig, half evangeliserend, met een button ”Jesus saves” op mijn tas. Dat was om gesprekken op gang te brengen. Daar was ik misschien te veel op gespitst, ik zag het als mijn plicht. Daarin ben ik ontspannener geworden. Ik ben ook spontaner geworden. In het begin was ik erg op het verweer gericht, op het benadrukken van het verschil tussen christelijke en humanistische psychologie. Die spanning zie ik nog wel, maar ik ben nu meer iemand die als christen een bijdrage aan seculiere psychologie wil leveren.
De studie heeft mijn verhouding tot God veranderd. Er wordt erg aan zekerheden getrokken, dingen die bij de kern van het geloof horen worden op losse schroeven gezet. Het gaat in de psychologie veel over de vraag: Wat is ziekte, wat neurose? Hoe gezond is het als iemand zich snel aanpast, zich gemakkelijk voegt, gehoorzaam is zonder te vragen? Dit soort vraagtekens werkt door in je verhouding tot God. De houding van Mozes, die met God in debat ging, hoorde niet bij mijn reformatorische achtergrond. Hoe bid je, hoe lees je in de Bijbel? Ik kwam erachter dat ik psychologisch gezien veel wettischer was geweest dan ik me had gerealiseerd. Zo’n houding heeft in de psychologie te maken met neurose. Psalm 81, ”Opent uwen mond (…) al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij het smeekt”, hield voor mij bijvoorbeeld een voorwaarde in. Dat is geleidelijk veranderd. Ik kreeg oog voor de onvoorwaardelijke liefde van God. Dat is grote winst.
Wat is de beste manier: confrontatie of isolatie? Isolatie is binnen de psychologie geen mogelijkheid. Je moet in gesprek zijn met anderen en je moet zelf de grote vragen aangaan.
Wat betekende het gebed voor je? Het gebed is geen baken; God is het baken.
De gemeente? Van de gemeente verwachtte ik weinig; in mijn studietijd kerkte ik overal en nergens. Ik had ook niet het gevoel dat ik de gemeente diende door daar mijn vragen te uiten.
Christelijke vrienden? Aan hen trok ik me erg op. De medestudenten die ik op de psychologiekring ontmoette, betekenden veel voor mij.
Studentenvereniging? Ik voelde me op DC goed thuis. Ik trof er iets bevindelijks en dat sprak me aan. Op de CSFR wilden ze alle vragen rationeel klein krijgen. Dat vond ik iets heel arrogants hebben. Het bevindelijke van DC sloot ook meer aan bij het ervaringsdenken in psychologie. En het was gezellig. Ik kwam er en ik bleef, al heb ik ook wel eens een cynisch artikel geschreven met de boodschap: ”Wij bewaren het christendom wel erg in een kistje”.
Welke boeken hebben je geholpen als christen in je vakgebied te staan?
Lawrence J. Crabb, ”Effective Biblical Counselling”.
M. R. Jordan, ”Taking on the Gods”.
A. C. Outler, ”Psychotherapie en evangelieverkondiging”.
Irvin D. Yalom, ”Existential Psychotherapy”.
Dit is de zesde aflevering in een serie over de confrontatie met het hedendaagse denken. Volgende week het woord aan mr. Harry Blok. Hij studeerde rechten.