De mystieke gloed van Brakels geschriften
Onder de gereformeerde oudvaders is Theodorus à Brakel een boeiende auteur. Op het titelblad van zijn eerste werken noemt hij zich nog Dirck Gerrits, maar later gebruikt hij zijn verlatijnste predikantsnaam. Met zijn boeken over het geestelijke leven laat hij zich vrijwel uitsluitend kennen als beschrijver van de Bijbelse praktijk van het bevindelijke leven des geloofs. Op grond van zijn individuele vroomheid, zijn consequent toegepaste systeem van meditatie en gebed is hij zelfs wel „een gereformeerd mysticus” genoemd. Anderzijds noemt het boek ”Wie is wie in de mystiek” hem juist weer „een van de voornaamste vertegenwoordigers van de zogenoemde Nadere Reformatie in Nederland.” Ook is hij vanwege zijn voorbeeldige levenswandel wel beschreven als een ”gereformeerde heilige”.
THEODORUS A` BRAKEL
1608-1669Het geboortejaar van Dirck Gerrits à Brakel is 1608. Hij werd geboren te Enkhuizen en werd opgevoed door zijn godvruchtige grootmoeder. Al jong wist hij wat vasten en bidden was en las hij trouw in Gods Woord en in „eenvoudige godzalige boekjes en gebedenboekjes.” Wat later leerde hij de kerkgang en de prediking waarderen: „’t Was mij zo zoet, zo vermakelijk in Gods huis te wezen; ik had de predikanten zo lief, zij waren bij mij in zulke achting, dat ik het niet zeggen kan.” Ook bezocht hij de gezelschappen van Gods kinderen.
Vroomheid stempelde ook zijn latere leven. Toen hij wat ouder werd, liet de Heere hem, na veel bestrijdingen, in de verschillende standen van het geestelijke leven zien hoe Hij hem van eeuwigheid had verkoren en dat zijn zonden vergeven waren. Later noemde hij Enkhuizen niet alleen „de stad mijner geboorte en opvoeding”, maar vooral de „stad mijner geestelijke wedergeboorte en opvoeding in het geestelijke leven.”
Schooldienaar
Pas in 1636 deed Brakel geloofsbelijdenis. Hij woonde toen twee jaar met zijn jonge gezin in Leeuwarden, waar hij ”schooldienaer” was. In die tijd worstelde hij met de inwendige roeping tot het predikambt. De met hem bevriende predikanten Rippertus Sixtus en Meinardus Schotanus drongen er sterk op aan dat hij zich via de classis zou laten examineren om toelating tot het ambt te krijgen op grond van „singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid.”
Al zagen de Leeuwarder predikanten deze eigenschappen wel bij hem uitkomen, Brakel bleef aarzelen, want, vertelde hij later, „mijn consciëntie liet mij geen rust; ik dorst mij niet onttrekken, ook dorst ik de dienst niet aanvaarden, omdat ik niet wist of ik van den Heere geroepen was of niet.”
Hoe de Heere hem Zelf licht over deze zaak gaf, vertelde hij meer dan dertig jaar later op zijn sterfbed: „Het gebeurde mij op een nacht, dat de Hemel zich opendeed (…) en uit die geopende Hemel kwam een stem: „Ik heb er u toe geroepen, ja ik heb er u toe geroepen.” Ik wist wél dat de Heere dat tot mij sprak en dat was mij genoeg.”
Nadat Brakel -zonder academische opleiding- op een krachtdadige en bijzondere (extraordinaire) wijze tot de predikdienst geroepen was, diende hij van 1638 tot 1652 de kerken van Beers en Jellum, twee Friese dorpjes ten zuidwesten van Leeuwarden met elk een eigen kerkgebouw.
In de pastorie van Beers vond Dirck Gerrits à Brakel gelegenheid tot het schrijven van zijn eerste boek over het bevindelijke leven, dat hij in 1648 opdroeg aan de overheid van zijn oude woonplaats Enkhuizen: „Het geestelijck leven/ ende de stant eenes gelovigen mensches hier op aerden.” Een tweede boekje volgde, een bundeltje gebeden voor allerlei gelegenheden: ”Eenige christelijcke gebeden, ende danck-seggingen”.
Na een korte periode in Den Burg op Texel was hij van 1653 tot zijn overlijden in 1669 predikant van het aan de Friese westkust gelegen plaatsje Makkum.
Van Schurman
Over Brakels nauwgezette leven in de praktijk der godzaligheid is een positief getuigenis bewaard gebleven van de beroemde Anna Maria van Schurman, die met het domineesgezin bevriend was. De dagelijkse ootmoedige geestelijke oefeningen in gebed en meditatie maakten op haar een diepe indruk, evenals de strikte onderhouding van de dag des Heeren. Ze zag in hem, en in enkele Friese collega’s, een medestander in het streven naar nadere reformatie, zoals dat ook in Utrecht onder Voetius en Van Lodenstein gestalte kreeg. Uit een door Brakel opgesteld verslag blijkt nog dat hij in Makkum eens een openbare discussie aanging met een doopsgezinde voorganger; het boekje geeft net als het overige werk een stichtelijke en geestelijke boodschap.
Aangrijpend waren de laatste levensjaren van Theodorus à Brakel. De inscripties in de onder de toren van Makkum bewaard gebleven steen op het familiegraf laten zien dat in enkele jaren tijd vier volwassen dochters aan het gezin ontvallen zijn, terwijl in 1668 nog een getrouwde dochter van veertig jaar overleed. Het jaar daarop overleed Brakel zelf, na een indrukwekkend sterfbed. Zijn vrouw stierf nog een jaar later. De enige zoon, Wilhelmus à Brakel, beschreef het verdriet en het overlijden van zijn vader in het sterfbedverslag ”De laatste uren”.
Theodorus à Brakel is vooral bekend geworden door zijn tientallen malen herdrukte boeken over het geestelijke leven. Van het eerste boek, ”Het geestelijck leven” zijn zo’n veertig à vijftig uitgaven bekend; van ”De trappen des geestelijken levens” zijn het er meer dan dertig. Dat is een bewijs dat deze boeken ook gelezen werden. Theodorus à Brakel behoort daarmee tot de bekendere zeventiende-eeuwse oudvaders.
In ”Het geestelijck leven” (1649) schrijft Brakel over de geloofsoefeningen als „hemelse meditatiën, geestelijke bedenkingen en alleenspraken met God.” Het zijn middelen waardoor God nieuwe genade wil geven en wil versterken. Niet in eigen kracht, maar afhankelijk en ootmoedig onderzoekt de wedergeborene zijn hart en de ondervonden weldaden van God. Die goddelijke oefeningen ziet Brakel als dagelijks geestelijk voedsel en zonder die verkwikking is Gods kind als een vis zonder water. Daarom beveelt hij vooral aan vroeg in de morgen Christus’ trappen van vernedering en verhoging te overdenken.
In de gedetailleerde indeling van de meditaties is een opvallende overeenkomst met de liturgische getijden van de middeleeuwse roomse kerk, maar Brakel neemt duidelijk afstand van de gedachte dat er enige verdienste ter zaligheid zou liggen in de heiligmaking. „Zalig worden”, zegt hij, „kan alleen door de rechtvaardigmaking in Christus uit genade, zonder enige waardigheid of verdienste onzerzijds.”
Troostboekje
In het na zijn overlijden door zoon Wilhelmus uitgegeven ”De trappen des geestelycken levens” (1670) wilde Brakel opnieuw een ”troostboekje” bieden, geschreven in de vorm van een samenspraak tussen een vader en een zoon over de praktijk der godzaligheid. De oefeningen en de trappen in het opwassen in de genade worden besproken aan de hand van 1 Johannes 2: kinderkens, jongelingen en vaders in de genade. In dit boek schrijft Brakel ook over Gods leidingen in zijn eigen leven.
Net als bij bijvoorbeeld Van Lodenstein treft men bij Brakel in het taalgebruik allerlei overeenkomsten aan met de middeleeuwse mystieken. Ook zij gebruiken vele voorbeelden uit het Hooglied en spreken over trappen. Centraal bij Brakel staat echter het geestelijke leven, de verborgen omgang met God. Vandaar dat opgemerkt is dat over zijn geschriften „een mystieke gloed” ligt. Het „theocratisch elan”, de betrokkenheid op land en volk, gaat volgens De Reuver bij hem „schuil achter een vrijwel volledige concentratie op de verborgen omgang met God.” Het lezen van Brakels boeken over het geestelijke leven geeft een diep respect voor de beschreven geestelijke oefeningen, maar tegelijk is er een zekere vervreemding ten opzichte van de dagelijkse realiteit. Toch heeft men in de kring van geestverwanten niet willen weten van de aanduiding ”mystiek” voor ”bevinding”, net zo min als men zich als piëtist aangeduid wilde zien.
Theodorus à Brakel mag gezien worden als een vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie in de ruime zin des woords. Van harte onderschreef hij de gereformeerde leer en drong hij in zijn geschriften aan op een persoonlijk beleefde, bevindelijke geloofskennis. Wanneer men kijkt of de gegevens over Brakel wel voldoen aan alle kenmerken die bij de Nadere Reformatie passen, dan valt op dat in zijn werk de nadruk vooral ligt op het vroomheidsaspect, de nauwe omgang met de Heere in het hart, de geestelijke oefening door de bevindelijke ervaring. Ook de nauw aan de verborgen omgang met God verbonden praktijk der godzaligheid als Schriftlezing, meditatie, gebed en geestelijke oefening heeft bij hem een grote plaats.
De bij de beoefening van het levende geloof behorende nauwgezette levenswandel is bij hem ook voorbeeldig te noemen, al maakt hem dat geenszins een heilige. De strenge visie op de rustdag en de puriteinse aandacht voor het christelijke gezinsleven plaatsen hem ook binnen de Nadere Reformatie. Aspecten als de oproep tot reformatie in het staatkundige en maatschappelijke leven treft men bij hem niet aan, hoewel hij nauw contact had met Friese gelijkgezinde predikanten en hij in zijn geschriften nauwe verwantschap vertoont met andere vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Ook zijn over hem geen gegevens bekend met betrekking tot activiteiten in kerkelijk verband waarbij kerk en overheid werden opgeroepen tot een nadere reformatie. Daarom kan Theodorus à Brakel weliswaar niet als Teellinck of Van Lodenstein aangemerkt worden als een hoofdvertegenwoordiger van de Nadere Reformatie, maar door zijn geschriften over het geestelijke leven is hij een waardig representant van de Nadere Reformatie in de ruime zin des woords, naar het woord van Hellenbroek: „een voorbeeld van aller-tederste Godtsvrugt.”