„Verleidingen in vak vaak vanuit hoogmoed”
Het universiteits- en studentenleven is in volle gang. Ontgroend of niet, de nieuwe lichting studenten heeft inmiddels de weg in de nieuwe omgeving gevonden en de eerste tentamens zijn gemaakt. Maar wat voor soort kennis vergaren studenten precies? En welke aanname zit achter wat als feit wordt gepresenteerd? Kan het christelijk geloof daar wel tegenop? Dr. ir. Wim de Vries, werkzaam op het terrein van natuurontwikkeling, over zijn vakgebied: bodemkunde.
Studeren: wat, waar, wanneer? Bodemnatuur- en scheikunde in Wageningen (1977-1983), gevolgd door een promotieonderzoek (1994) naar de gevolgen van zure neerslag op de bodem.
Op kamers of thuis? Op kamers.
Studentenvereniging? CSFR.
Christen in een niet-christelijke omgeving: wat viel op? Ik was de laatste in ons gezin die naar een niet-reformatorische middelbare school ging, De Lage Waard in Papendrecht. In hetzelfde jaar, 1971, ging juist de Guido de Brès in Rotterdam van start, maar mijn vader wilde mijn oudere broer en zus niet van de school in Papendrecht halen en stuurde mij er ook heen. Wat opviel was natuurlijk de levensstijl, die erg verschilde van wat je gewend was, zoals klassenavonden waar je kon dansen.
Toen ik in 1977 naar Wageningen ging, vond ik het klimaat daar tot op zekere hoogte beschermder dan op de middelbare school. Je zat met 500 mensen in een collegezaal en dan ben je redelijk anoniem, zodat je jezelf kunt zijn. In die grote massa zaten altijd wel een paar CSFR-vrienden met wie je tussen de colleges door contact had. Ik voelde me van meet af aan goed opgevangen. Ging je naar de mensa, dan zat je weer met christelijke vrienden te eten en daar was het heel normaal dat je stilte vroeg voor het eten. Wageningen betekende dus zeker geen grote schok voor mij.
Confrontatie? Ik moet eerlijk zeggen dat ik in mijn middelbareschooltijd hinkte op twee gedachten. Je wist dat je bekeerd moest worden, maar intussen wilde je ook niet buiten de boot vallen. Je werd wel eens gepest, maar ik was zeker niet impopulair, naar ik vrees mede daardoor.
In mijn studietijd, bij vakken als geologie, werd ik wel heftig geconfronteerd met de evolutietheorie. Wat op mij geen vat had, waren die heel hoge leeftijden, van miljarden jaren, daar haalde je je schouders bij op. Maar het Pleistoceen en het Holoceen, van een paar miljoen jaar geleden tot nu, dat vond ik lastig. Je kunt er moeilijk omheen dat de Utrechtse Heuvelrug door opstuwing van ijs ontstaan is, dat hier veenvorming plaatshad, en dan komen de vragen bij je op: Is de aarde echt maar 6000 jaar oud?
Zo’n knelpuntje had ik ook bij mijn proefschrift. Het is gebruikelijk dat je voor berekeningen aan verwering van zandgrond uitgaat van een standaardleeftijd van 10.000 jaar. Als je die tijd gemakshalve even halveert, krijg je je resultaten niet eens gepubliceerd. Ik heb die leeftijd dus ook gebruikt, maar toch had ik er niet helemaal vrede mee.
Welk niet-christelijk denken stempelt jouw vak? Behalve de evolutietheorie, die je toch overal tegenkomt, is dat ook de gedachte dat je de natuur naar je hand kunt zetten, dat natuur maakbaar is. In mijn werk moet ik allerlei voorspellingen doen, bijvoorbeeld over de verzuring van een bodem, niet voor vijf of tien jaar, maar voor de komende vijftig jaar. Kan en mag je zo ver vooruitdenken, terwijl je weet dat er een wereldoorlog of het eindoordeel tussen kan komen? De mens overdenkt zijn weg, maar de Heere bestuurt zijn gang.
Toch betekent die tekst voor mij niet dat je je weg niet mág overdenken - je doet dat ook bij de studiekeuze voor je kinderen en dan gaat het ook om hun toekomst in de komende decennia. Maar ik zet er wel vraagtekens bij als mensen je willen afrekenen op zo’n langetermijnvoorspelling; als de beoordeling van de terreinbeheerder afhangt van de vraag of er in een bepaalde periode weer natuurdoelen zijn gerealiseerd, zoals bepaalde plantensoorten, of dat die en die vogels weer terug zijn. Alsof je alles zelf kunt sturen: Laat ons natuur maken naar ónze gedachten. Dan willen we feitelijk als God zijn. Je kunt modellen ontwerpen, je kunt de randvoorwaarden voor natuurontwikkeling zo gunstig mogelijk maken, maar verder kun je niet gaan. Bovendien is het de vraag of je weer terug moet naar de natuur uit 1930.
Iets wat onder wetenschappers zeker een rol speelt is eerzucht. Op mijn vakgebied sta ik redelijk goed bekend en ik word regelmatig gevraagd voor lezingen op internationale congressen. Er is op mijn instituut sprake van een hoge werkdruk. Maar je moet je altijd afvragen hoeveel eigen eer ertussen zit, omdat je klussen aanneemt die strelend voor jezelf zijn. De verleidingen in je vak hebben vaak te maken met hoogmoed. En intussen vergeten we dat, als je vijf jaar weg bent van je vakgebied, men je standplaats niet meer kent en vindt.
Hoe houdt jouw geloof tegenover rationele argumenten van het vak stand? Vorig jaar nog, bij een diner, vroeg mijn promotor aan mij: Zeg Wim, jij gelooft zeker in de schepping? Ik heb gezegd dat het voor een christen vaststaat dat hij uit de hand van God is voortgekomen en dat de Bijbel gelijk heeft als er staat dat alles in zes dagen is geschapen. Vanuit die geloofswetenschap probeer je wetenschappelijke bevindingen te interpreteren, in het besef dat ons verstand beperkt is. Ik geloof dat de aarde wel ijstijden gekend heeft, maar de datering ervan is gebaseerd op allerlei veronderstellingen. De schepping is gemaakt met een schijnbare ouderdom: de bomen in het paradijs hadden al jaarringen. Bovendien, wie de schepping van Adam ontkent, loopt vast met wezenlijke zaken uit het christelijk geloof, met het geloof in de Tweede Adam.
Veranderd door de studie? In mijn middelbareschooltijd zat ik vaak als toehoorder in de kerk, zonder het besef: God roept ook u. Het kwam niet dichtbij. Tijdens mijn studietijd heb ik veel geleerd van de belijdenisgeschriften, ik ben er doorheen gekropen. Die verwoorden zo prachtig dat zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstig geroepen, en dat het Hem aangenaam is dat de geroepenen tot Hem komen. Ik heb die geschriften als heel verrijkend ervaren, waardoor ik nooit aantrekkingskracht heb gevoeld tot een theologie die zonde en genade en beleving van schuld ontkent.
Wat is de beste manier: confrontatie of isolatie? De leef- en denkwereld van veel collega’s wijkt erg af en je kunt het beste vanaf het begin duidelijk maken wat je standpunt is. Buitenlandse congressen beginnen standaard op maandagmorgen en daarom moet je al bij je sollicitatie zeggen dat je niet op zondag reist.
Een collega van me zou rond het Kerstfeest een spottende act opvoeren en ik ging op hem af om hem te waarschuwen. Dat leidde tot een felle discussie binnen de personeelsvereniging en uiteindelijk ging het niet door. Er waren collega’s die me een jaar lang niet groetten. Je bidt dan: Heere, geef dat ik gewoon vriendelijk blijf, dat ik de minste probeer te blijven. Ik denk dat christenen vaak te geïsoleerd leven, burger zijn van twee gescheiden werelden. Toch getuig je vaak veel te weinig. Zo is de laatste jaren sprake van een verruwing van kersttoespraken zonder dat ik officieel heb gereageerd. Als het dit jaar weer zou gebeuren, ben ik vast van plan een brief te schrijven aan de directie.
Wat betekende het gebed voor je? God is de levende God, Hij hoort het gebed, daar ben ik van overtuigd. Een duidelijk voorbeeld van Gods leiding in mijn leven is dat ik ooit zomaar een collegedictaat kocht over de gevolgen van de Afsluitdijk voor drinkwaterkwaliteit. Ik kwam voor mijn stage in Australië en moest daar een voorspelling maken over de effecten van ontbossing op zoutgehaltes in een drinkwaterreservoir. Ik had vier maanden lang van alles nagezocht, brieven gestuurd, maar ik zat helemaal vast. Tot ik het dictaat vond, dat ik min of meer willekeurig meegenomen had. Het was of de schellen van mijn ogen vielen. Ik heb de Heere gedankt en gevoeld dat Hij verhoort boven bidden en denken. En dat geldt ook in belangrijker zaken: zou Hij dat andere dan ook niet willen schenken?
De gemeente? Ik ging iedere zondag naar huis en kerkte in de Gereformeerde Samenkomst in Alblasserdam. Ik voelde me er best thuis, maar mijn studie, dat stond vrij ver van de gemeenteleden af. Het feit dat mijn broer Piet theologie ging studeren en hervormd werd, heeft wel veel invloed gehad. Mijn ouders vonden het op zich weer prima dat ik naar een EO-congres over evolutie ging.
Christelijke vrienden? Met mijn beste vriend van thuis had ik heel goed contact, maar dat ging niet of nauwelijks over mijn studie, omdat die ver van hem af stond. Des te meer met vrienden van de CSFR, zodat ik dat niet als een groot gemis heb ervaren.
Studentenvereniging? Ik ben daar heel goed opgevangen. Ik kwam er wel regelmatig arminiaanse gedachten tegen; er zaten wat studenten bij die beïnvloed waren door pinksterkringen. Je besefte dan dat je daar niet aan kon komen met het argument dat mijn ds. De Waard dat niet goed vond, de argumenten moesten steekhoudend zijn. Ook hier hebben de belijdenisgeschriften me erg geholpen, die scherpten me op. De moderne theologie heeft daardoor op mij geen vat gekregen.
Welke boeken hebben je geholpen als christen in je vakgebied te staan? De belijdenisgeschriften: de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.
W. J. Ouweneel, ”Vraag het de aarde eens”.
J. A. van Delden, ”Schepping of evolutie. Argumenten voor en tegen de evolutietheorie”.
Dit is de vijfde aflevering in een serie over de confrontatie met het hedendaagse denken. In Talent van volgende week het woord aan Margreet van de Horst-Floor. Zij studeerde psychologie.