Noorse beroepsduikers in conflict met overheid
Beroepsduikers uit de pionierstijd van de offshorewinning van olie en gas in Noorwegen voeren een verbitterde juridische strijd tegen de staat. Met een beroep op het Europees mensenrechtenverdrag claimen ze tientallen miljoenen euro’s vergoeding voor het psychische en lichamelijke letsel dat ze hebben opgelopen bij het duiken op grote diepte, soms tot wel 400 meter.
De maximumdiepte waarop door duikers mag worden gewerkt is inmiddels allang drastisch beperkt, maar daar hebben deze voormalige duikers niets meer aan. Tussen 1965 en 1990 kwamen zeventien van hen om. De overlevenden hebben hersenletsel, zijn angstig en depressief, met sociale problemen -waaronder alcoholmisbruik- als gevolg. Ze vergelijken hun situatie met die van oorlogsslachtoffers. Diverse duikers hebben de afgelopen vijftien jaar de hand aan zichzelf geslagen.Wat deze duikers steekt, is dat zij mede de basis hebben gelegd voor de economische welvaart via de offshorebedrijvigheid in Noorwegen, terwijl de verantwoordelijke instanties willens en wetens zouden hebben verzwegen welke risico’s er aan het duikwerk kleefden.
De kwestie sleept al jaren, maar met des te meer spanning keken de gedupeerde duikers vorige week dinsdag uit naar een vonnis van de rechter in Oslo, waar achttien van hen een slordige 33 miljoen euro van de staat eisten, ondermeer voor medische behandelingen. De verwachting dat de eisen zouden worden gehonoreerd was groot, omdat een paar jaar geleden in een soortgelijke zaak de rechter ook in het voordeel van de duikers had beslist.
De uitspraak was ditmaal echter wat genuanceerder. Dat de staat aansprakelijk kan worden gesteld, is weliswaar niet bij voorbaat uit te sluiten, maar de competentie om dat uit te maken ligt bij het hooggerechtshof, zo luidde het vonnis. De hoogste gerechtelijke instantie heeft bij voorbaat al de zaak van een paar jaar geleden in behandeling, omdat de staat beroep heeft aangetekend. De staat heeft zich daarbij bovendien -tot grote ergernis van de duikers- van zijn gewiekste kant laten zien door voor alle eisers afzonderlijke behandeling aan te vragen. Pure vertragingstactiek, zo luidt het bittere verwijt.
De overheid houdt vast aan het standpunt dat de oliemaatschappijen verantwoordelijk waren voor de veiligheid van hun werknemers. Dat de duikers geen gesloten front weten te maken maar onderling ook aan het ruziën zijn geslagen, maakt de zaak er voor hen niet beter op. De relatief kleine groep van bij elkaar hooguit enkele honderden gedupeerden, onder wie een aantal buitenlanders, opereert sinds 2004 in twee elkaar bestrijdende bonden, waarbij het vooral gaat over de manier waarop verhaal moet worden gehaald. De ene bond zoekt het meer in samenwerking en in relaties met politici, vakbeweging en werkgeversfederaties, de andere groep zoekt meer het conflict.
De politici spelen hoe dan ook wel een grote rol. Als een parlementaire meerderheid zou erkennen dat er destijds grote fouten zijn gemaakt, had de rechter niet ingeschakeld hoeven te worden. De politiek heeft echter op basis van een rapport van een speciale onderzoekscommissie geconcludeerd dat de staat niet verantwoordelijk kan worden gesteld. Desondanks wilde ze een handreiking doen en zo kregen de duikers elk een financiële compensatie van 290.000 euro toegekend. Oliemaatschappij Statoil (nu StatoilHydro) heeft aan honderd duikers zelf nog eens 90.000 euro vergoed. Statoil was tot enkele jaren geleden volledig eigendom van de staat en bovendien veruit de belangrijkste speler op het Noorse continentaal plat. Niettemin waren vanaf het begin ook de grote oliemaatschappijen, waaronder BP en Shell, betrokken bij het Noorse offshoreavontuur.