Wachten op een baantje
Werkloze plattelandsarbeiders wachten dagelijks op werk op de arbeidsmarkt van de Chinese stad Chengdu. Maar ook nadat ze door een baas zijn opgepikt, blijft de onzekerheid. Werkloze plattelanders zijn immers economisch nuttig, maar hebben verder geen bestaanrecht.
Woorden zijn net mensen. Na een aantal jaren gaan ze een eigen leven leiden. Wat bij mensen het ouderlijk huis is, is bij woorden hun oorspronkelijke betekenis. Die verdwijnt, past zich aan, of krijgt een andere invulling.Neem nu het woord arbeidsmarkt. Dat heeft zich in Nederland allang losgemaakt uit het rijtje jaarmarkt, antiekmarkt, veemarkt. Arbeidsmarkt, dat staat voor een abstracte werkelijkheid van cijfers en tabellen, die uiteindelijk allemaal uitkomen bij concrete personen, maar in eerste instantie staan ze juist heel ver daarvan af. Dat schijnt kenmerkend te zijn voor moderne, hoogontwikkelde samenlevingen, zo’n arbeidsmarkt zonder gezicht. Alleen op de markt die raamprostitutie heet, ben je weer helemaal terug bij het rijtje waarin ook de veemarkt zit.
Toch zijn ze er nog, de echte arbeidsmarkten. In China bijvoorbeeld. En omdat zulke markten daar niet met tabellen en procenten beginnen, maar met concrete mensen, kun je beter spreken van arbeidersmarkten.
De arbeidersmarkt van Chengdu, hoofdstad van de zuidwestelijke provincie Sichuan, staat niet op de kaart, laat staan dat hij in een toeristenfolder is opgenomen. Die markt moet je weten, anders kom je er niet. Of je rijdt er in volle vaart aan voorbij. Hij ligt namelijk vlak bij de derde ringweg van Chengdu, in het zuidwesten van de stad.
Wie er stopt, ziet een bizar tafereeltje. Tientallen mannen en jongens hebben zich er in een lange rij naast elkaar opgesteld, met voor zich op de grond een stuk papier waarop ze zichzelf met grote letters -Chinese karaktertekens- aanprijzen. „Ik was jarenlang kok in een restaurant”, staat op een van de papieren te lezen. Een van de mannen prijst zichzelf aan als ervaren bouwvakker, weer een ander werkte als marktkoopman, en beweert als beste spullen aan de man te kunnen brengen. Zijn buurman houdt het kort: „Ben goed in het maken van tofoe.”
Het is halfdrie ’s middags, en bloedheet vanwege de felle zon. Toch staan deze mannen al sinds vanochtend hier te wachten op bezoek van een potentiële baas. De meesten zijn werkloze landarbeiders uit de omringende boerendorpen. Als hongerige hyena’s azen ze op een baantje in de stad. Rauw volk is het, hier aan de buitenrand van Chengdu. Het hip geklede winkelpubliek uit het stadscentrum is hier ingeruild voor ruwe bonken met eeltige handen. Hier, in deze stoffige stinkende uithoek, lijkt zich het echte China te ontpoppen, en wordt de stad met zijn spiegelende kantoorgebouwen, trendy boetieks en fastfoodrestaurants als schijnwereld aan de kaak gesteld.
Uit Amerika?
De komst van een blanke man leidt tot de nodige onrust: „Een buitenlander die werk heeft!” zie je ze denken. Al snel heeft zich een groepje mannen om hem heen verzameld, dat luidruchtig cv’s oprakelt, en kaartjes met namen en telefoonnummers in zijn hand stopt. Onderling wordt er druk gesmoesd: „Komt hij uit Amerika? Wat voor werk heeft hij nodig?”
Iets verderop heeft een groepje mannen meer geluk. Een corpulente Chinees heeft enkele mannen en jongens apart genomen, en regelt nu een busje om hen mee te nemen. De rest heeft het nakijken. Morgen zullen ze hier weer staan, en hopelijk is het dan ook voor hen raak.
De werkzoekenden van Chengdu behoren tot dat grote leger van tientallen miljoenen Chinezen dat op drift is geraakt om een beetje mee te profiteren van de ’booming business’ die zich in en om de grote steden manifesteert. Dat ze zich aan de rand van de stad ophouden is symbolisch voor hun maatschappelijke status. Net als in tal van andere ontwikkelingslanden hebben de steden een enorme aantrekkingskracht op de bevolking van het platteland. Verstedelijking is dan ook het tweelingbroertje van industrialisatie en van al die andere kapitalistische bedrijvigheid. Alleen dat laatste geldt niet voor China. Daar houdt men al vijftig jaar vast aan een ander systeem: industrialisatie zónder verstedelijking. Stad en platteland, dat zijn in China werelden apart. En plattelanders? Voor Chinese stedelingen zijn dat verachte buitenlanders, gastarbeiders uit een vreemd land.
Met behulp van het zogenaamde hukou-systeem houden de Chinese machthebbers stad en platteland stringent gescheiden: als landarbeider of boer sta je in je dorp geregistreerd, en dat betekent dat je alleen daar bestaansrecht hebt en nergens anders.
Werkloze plattelanders die graag in de stad aan de slag willen, kunnen dat alleen binnen het informele circuit, in dat deel van economische bedrijvigheid waar voor werkers niets is geregeld, niets is vastgelegd, en waar voor hen enkel plichten, geen rechten gelden.
De stedelijke autoriteiten vinden het wel best, dat hukou-systeem. Die hordes arbeidsmigranten zijn economisch immers interessant, sterker: ze zijn onmisbaar bij het uit de grond stampen van het zoveelste bedrijvenpark binnen hun gemeentelijke grenzen. Maar verder dan dat moet het niet gaan. Stedelijke bestuurders en ondernemers zijn niet van plan om ook maar iets van sociale verplichtingen met hen aan te gaan. Dat hoeven ze ook niet te doen omdat de plattelanders niet in de stad staan geregistreerd, en dus rechteloze burgers zijn die je kunt negeren, mishandelen, wegsturen en uitmelken. Het gemiddelde inkomen van een migrantenwerker ligt tussen de 700 en 900 yuan per maand; stedelijke burgers krijgen algauw zo’n 1800 yuan.
Het groepje mannen dat aan de rand van Chengdu aan werk werd geholpen, geniet straks op de bouwplaats geen enkele rechtsbescherming, krijgt geen arbeidscontract, en is niet verzekerd tegen ziekte, een ongeval, werkloosheid of ouderdom.
Van alle migrantenarbeiders -in 2006 waren dat er ruim 132 miljoen- zit 90 procent in dit informele circuit. Dat wil niet zeggen dat het bedrijf waar ze werken ook die informele status heeft. Integendeel. De meeste van deze werkers zitten bij bedrijven die netjes geregistreerd staan en die hun wettelijke verplichtingen nakomen - alleen niet voor dit personeel.
Overigens is het leger informele werkers dat uit de stad komt, ook groeiende. Dat houdt verband met de massaontslagen die sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw plaatsvonden in de staatsbedrijven. Het was de tijd dat de omvorming van de Chinese planeconomie tot een markteconomie voortvarend ter hand werd genomen. De groep stedelijke werklozen die daardoor is ontstaan is grotendeels ook in het informele circuit terechtgekomen. De helft van alle werknemers in China behoort inmiddels tot deze categorie. De bouwsector, de mijnbouw, maar ook de horeca zit propvol met contractloze werkers.
Keerzijde
De Chinese overheid is he-le-maal niet ongelukkig met deze situatie. Het leidt er immers toe dat er in China nauwelijks openlijke werkloosheid bestaat. Wie werklozen wil zien, moet naar de arbeidersmarkten, aan de randen van de steden. Alleen daar staan mensen ledig toe te kijken. Daarbuiten is iedereen wel wat aan het doen: papiertjes rapen, grond sjouwen, verkeer regelen. Verder draagt deze losse relatie tussen baas en knecht bij aan de verzachting van armoede, en dat is weer goed voor de sociale rust en orde in het land. Ten slotte helpt het ook bedrijven om beter te concurreren met het buitenland. De wind hoeft maar even tegen te zitten, en er vliegen mensen uit.
Er is ook een keerzijde. Zo is de kwetsbaarheid van Chinese arbeiders enorm toegenomen - bij ontslag, ziekte of een ongeluk hebben ze niets om op terug te vallen. Niet voor niets is het aantal demonstraties en stakingen enorm toegenomen tot enkele duizenden per jaar.
Wil China zijn ideaal van een harmonieuze samenleving werkelijk waarmaken, dan ligt hier een grote uitdaging: de kwetsbaarheid van de grote groep gediscrimineerde werkers opheffen. Enkele eerste stappen zijn inmiddels gezet. Zo is de hervorming van het hukou-systeem ter hand genomen, waardoor arbeiders van het platteland als formele werknemers in de stad aan de slag kunnen. Alleen is er, net als tegenover zo veel centrale wetgeving in China, grote obstructie van de kant van lokale en regionale bestuurders.
Verder is er sinds 1994 een heuse arbeidswet, die werkgevers en werknemers verplicht om aan diverse socialeverzekeringsregelingen (oude dag, ziekte, werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en zwangerschap) deel te nemen, en daar ook voor te betalen. Begin dit jaar werd wetgeving van kracht die arbeidscontracten verplicht stelt.
De rechtsbescherming van migrantenarbeiders kwam begin 2006 van de grond met een aantal aanbevelingen van de staatsraad, zeg maar de centrale ministerraad in Peking. Maar hoe verzeker je rondtrekkende arbeiders, van wie de meesten niet langer dan een jaar bij een baas blijven? Hun flexibiliteit en mobiliteit mogen dan goed zijn voor China’s economie, voor hun eigen rechtszekerheid zijn die funest. Zo moet een toekomstig verzekeringsstelsel overdraagbaar zijn van baas naar baas en van regio naar regio, en vooral dat laatste is in een land met meer dan 2000 regio’s vooralsnog een onmogelijkheid. Daar komt bij dat werkgevers helemaal niet zitten te wachten om te gaan betalen voor hun geminachte knechten - zeker niet als het de concurrentiepositie van hun bedrijf aantast. Ten slotte zien veel migrantenwerkers het ook zelf niet zitten om langdurig hun zuurverdiende geld op te potten. Ze nemen het opgespaarde geld liever op zodra ze van baan veranderen.